'Het Naakt van Ricardo Omzicht': fragmenten, info en links
Voor informatie over het boek en de auteur en voor bestellingen, zie:
https://www.uitgeverij-hartklopper.nl/home/het-naakt/
Het boek is ook verkrijgbaar bij de on-line boekverkopers en bij uw boekhandel.
Recensies:
https://auteurnicokwakman.blogspot.com/2023/04/lucette-op-instagram-recensie-van-het.html
https://www.hebban.nl/recensie/jnkingmapostmaboekenpearls76-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht
https://www.hebban.nl/recensie/trieneke02-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht
https://www.hebban.nl/recensie/inge-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht
Fragment 1 t/m 14
Proloog
Hoe
is het mogelijk: we zijn ontdekt, hij heeft ons belazerd. Hij beschouwde ons
als een stelletje domme koeien die hij alles, werkelijk alles, kon wijsmaken.
Maar dat hij ons daadwerkelijk jute voor zijde zou verkopen had ook ik niet
verwacht. Ons naïeve vertrouwen in zijn goede bedoelingen, ons geloof in de
goede afloop, zullen ons de das omdoen.
We
hebben elk een signaalneutralisator van hem in bruikleen gekregen, waar we
flink voor hebben moeten betalen. Maar wél met de garantie dat we ons geld
terugkrijgen als alles achter de rug is en we ze inleveren zodra we weer op
vakantie kunnen naar ons eigen land. Ze blijken niet te werken, integendeel, ze
verraden ons. Kort nadat we in de bijna ondoordringbare bossen zijn afgezet en
de grens zijn overgestoken via een oude smokkelroute uit de tijd dat de
landsgrenzen wereldwijd nog hermetisch gesloten waren, komt een groepje mannen
ons tegemoet. Als we ze in de gaten krijgen, verstoppen we ons razendsnel. Maar
hoe we ook aan de knoppen van het apparaat draaien, we worden stuk voor stuk
ontdekt.
Ik
vertrouw het niet meer, gooi mijn signaalneutralisator een eind van me af en
klim in een boom. Van bovenaf zie ik dat ze met een peiler het apparaat vinden
en om zich heen kijken op zoek naar de eigenaar. Maar ze hebben geen tijd om
lang te zoeken. Ze zijn maar met weinig en moeten een flinke groep woedende
jonge vrouwen in bedwang zien te houden. Vanuit de hoogte zie ik dat de meeste
vrouwen zich bij hun lot hebben neergelegd en zich gedwee bijeen laten drijven.
Maar de moedigsten onder hen geven zich niet zonder slag of stoot gewonnen. Ze
verzetten zich hevig, schreeuwen hysterisch door elkaar en vervloeken de
reisleider omdat hij ons ondeugdelijke apparatuur heeft aangesmeerd.
Dan
wordt er een schot gelost. Gelukkig, de mannen die ons te pakken hebben
gekregen, zijn geen professionals. Die zijn meedogenloos. Ze beschikken over de
modernste elektronische verdovingswapens waarmee ze hun prooien van veraf
geluidloos kunnen uitschakelen om hen daarna moeiteloos te kunnen inrekenen.
Dit zijn dus hoogstwaarschijnlijk maar een paar avonturiers, amateurs die in
hun vrije tijd klopjachten op asielzoekers organiseren en slechts uit zijn op
trofeeën en de terugkeerpremies die ze opstrijken als we worden teruggestuurd
naar ons eigen land.
Misschien
kan iemand ze nog verleiden door zichzelf aan te bieden in ruil voor een vrije
aftocht. Dat werkt altijd.
Maar
ik juich te vroeg. Ze handelen wel degelijk als professionals, spijkerhard en
genadeloos. Ruw sleuren ze de vrouwen stuk voor stuk naar degene met het scan-apparaat.
Die scant hun geboortechips om te zien wie ze zijn en waar ze vandaan
komen, zodat ze vandaag nog op de tube-loop kunnen worden gezet, terug
naar ons thuisland. En als ze een paar vogelvrijen ontdekken die hun geboortechips hebben
laten verwijderen, worden die onder wanhopig gekrijs van de andere vrouwen, standrechtelijk
geëxecuteerd. Want ze hebben zich – dat weten die beulen zeker – schuldig
gemaakt aan ernstige misdrijven, en zullen in hun nieuwe gastland in de
illegaliteit verdwijnen om uit handen van het gezag te blijven. Dat hoeft nu
niet meer. Niemand zal ze missen, want het zijn nobodies. Ze zijn nu
alleen nog van nut als prooi voor de wolven (waarvoor de reisleider ons
herhaaldelijk heeft gewaarschuwd) die een steeds groter risico vormen voor
asielzoekers die via deze bossen het land proberen binnen te komen.
De
meeste vrouwen zakken jammerend in elkaar om zoveel wreedheid en
meedogenloosheid. Maar sommigen verstarren. Ze staan stokstijf stil, klaar om
aan te vallen. Elk van hen tot het uiterste gespannen. Als katachtigen die op
het punt staan hun prooi te bespringen. De haat die uit hun ogen straalt, is
ook de mannen niet ontgaan. Ze worden onrustig. Vooral degenen die in hun
armoedige leventje niet zo goed weten wat ze met vrouwen aan moeten en
eigenlijk altijd een beetje bang voor hen zijn. Aarzelend doen ze een stapje
terug. Maar niet allemaal. De grootste bullebakken laten zich niet door de
vrouwen uit het veld slaan. Integendeel: zij zullen hen tonen wie hier de baas
is. Als ze dreigend op de vrouwen aflopen om hen een lesje te leren, lijkt de
jonge vrouw die voor de anderen is gaan staan om de eerste klappen op te
vangen, eieren voor haar geld te kiezen. Wanneer de grootste hondenkop vlakbij
is en zijn vermoedelijk rottende en naar alcohol stinkende adem haar in het
gezicht slaat, verschijnt er een grote glimlach op haar gezicht. Ze rukt haar
jas en haar bloes open en toont hem haar borsten. Verbijsterd staart hij haar
aan. Hij verroert zich niet en ziet hoe zij, als in een vertraagde film, een
mes tevoorschijn tovert en naar hem uithaalt. Maar hij is te snel en weert haar
aanval af. Hij grijpt haar bij de arm, dwingt haar op de grond en brult een
overwinningskreet. Vloekend en tierend schopt hij haar waar hij haar raken kan.
Maar hij zorgt er wel voor dat hij haar niet te veel beschadigt of uitschakelt,
want hij heeft nog iets anders voor haar in gedachten. Ik hoor hem tegen haar
tekeer gaan. Hij roept dat ze de verkeerde tegen het lijf is gelopen. Of
misschien ook niet, voegt hij er grijnzend aan toe. ‘Jij je zin,’ schreeuwt
hij. ‘Ik mag in dit land geen kinderen meer maken, want ik heb er al twee
verspeeld. Maar niets belet me om jou zwanger te maken. Zorg goed voor mijn
nageslacht,’ roept hij uit. En hij trekt haar de kleren van het lijf en
vergrijpt zich aan haar, met haar eigen mes op haar keel. Ik wil het niet zien
en doe mijn ogen dicht. De andere vrouwen gillen en huilen en zijn als de dood
dat zij de volgende zullen zijn.
We
zijn met zijn allen hierheen gekomen om asiel aan te vragen. Zodra in het
asielzoekerscentrum onze geboortechip is gescand en blijkt dat we uit een
min-0-land zijn gevlucht, wordt er een code aan toegevoegd ten teken dat we
hier een verblijfsstatus hebben. Daarmee hebben we ook het recht om zwanger te
zijn of te worden en kinderen te krijgen zolang het toegewezen quotum van dit
land niet wordt overschreden. Zij was, als een van de weinigen van ons, nog
niet zwanger. Maar als zij straks samen met de anderen op de tube-loop
wordt gezet, terug naar ons eigen land, en daar blijkt dat dit beest haar
zwanger heeft geschopt, moet ook zij een abortus ondergaan en wordt ze
gesteriliseerd. Toch kan zij tenminste nog de hoop koesteren dat het hem niet
is gelukt. De meesten van ons zijn al zeker van hun lot. Ze zijn al in
verwachting en zijn naar dit land gevlucht uit angst voor een wisse abortus in
eigen land, om na de geboorte van hun nakomelingen weer terug te keren naar hun
echtgenoten en vriendjes. Nu ziet het ernaar uit dat ze, als ze op de tube-loop
worden gezet, bij aankomst zullen worden gedwongen zich alsnog te laten
aborteren en te steriliseren. Ikzelf ben niet van plan ooit nog terug te keren
naar mijn land, ook niet als mijn kindje is geboren. Mijn zwangerschap was een
ongelukje. Thuis wacht er geen vriend of echtgenoot op mij. Ik wil hier
blijven, samen met mijn kind.
‘Bek
dicht!’ roept de verkrachter als de vrouwen niet ophouden met snotteren en hem
smeken om te stoppen. Zo kan hij zich niet concentreren.
Tot
mijn verbazing loopt een van de andere mannen op hem af en begint aan hem te
sjorren. ‘Pablo, ophouden nu. Het is genoeg geweest.’
Maar
die trekt zich er niets van aan, slaat met zijn elleboog de ander van zich af
en maakt af waar hij mee is begonnen.
‘Je mag kiezen, teef,’ roept hij na afloop tegen de vrouw die geluidloos als een zak vodden op de grond ligt te huilen. ‘Óf ik schiet je nu een kogel door de kop, óf ik zet je straks met de anderen op de tube-loop. En dan mag je hopen dat je niet zwanger bent. Maar ik geef je weinig kans, waarvoor je ook kiest. Want ik schiet altijd raak,’ grinnikt hij.
Hij
wacht haar antwoord niet af en geeft de andere mannen opdracht de vrouwen te
boeien. Daarna worden ze weggevoerd, op weg naar de dubbeldeks terreinwagen die
verderop op een brede zandweg staat geparkeerd. Die wordt waarschijnlijk
gebruikt voor het vervoer van bosarbeiders, mannen en vrouwen die in groten
getale in het buitenland zijn geronseld, ook in ons thuisland. Vanuit mijn
schuilplaats kan ik in de verte, tussen de bomen door, de contouren van dat
monster zien. Het oogt als oorlogstuig uit de tijd dat er nog oorlogen werden
gevoerd.
De
vrouw die is verkracht, wordt behoedzaam ondersteund door twee mannen. Het
lijkt wel of ze zich daarmee verontschuldigen voor het weerzinwekkende gedrag
van hun hoofdman. Misschien verbeeld ik het me, maar ik zie een verlegen
glimlach van vergeving (of van spottende verachting?) op haar gezicht.
Fragment 2
Als
ze zijn vertrokken, blijf ik nog een klein uur in mijn schuilplaats zitten,
totdat ik de moed kan opbrengen om me langs de ruwe bast van tak naar tak naar
beneden te laten glijden.
Ik
spits voortdurend mijn oren en voel me als een konijn dat het klokje rond alert
moet zijn om niet te worden verslonden door een vos of een ander roofdier. Ze
hebben niet voor niets lange oren.
Ik
weet ongeveer welke windrichting ik moet kiezen. Dat heeft de reisleider ons
uitgelegd. Maar kan ik hem wel vertrouwen? Hij heeft ons immers ook een
waardeloze signaalneutralisator in de maag gesplitst. Ik moet het erop wagen,
het is mijn enige houvast. Ik loop naar de plek waar ik de dubbeldeks
terreinwagen heb zien staan. Zoals ik al vermoedde, loopt daar een breed
zandpad. Ik sla de richting in die de reisleider ons heeft aanbevolen. De zon
scheen net nog uitbundig, zodat ik, gelet op de tijd, precies weet waar het
westen is. Daar moet ik heen. Maar dan begint de lucht te betrekken. De
onheilspellende schemering doet het kleine beetje kleur dat hier en daar door
het gebladerte heen prikt, nog verder verbleken en het bos wordt griezelig
donker. Ik denk dat ik snel een schuilplaats moet zoeken, want de bui zal zo
wel losbarsten. Er zijn hier geen heuvels of bergwanden met spleten of holen,
dus ik moet het doen met een plekje onder een boom. Als ik me net goed en wel
heb geïnstalleerd, begint het te hozen. Mijn schuilplaats biedt me maar een
kort ogenblik respijt, want ook onder de bomen komt de regen al snel met bakken
naar beneden. Ik besluit de regen voor lief te nemen en vervolg mijn weg over
het zandpad. Gelukkig heb ik voor mijn vertrek voor alle zekerheid vier lagen
kleren en een jas over elkaar aangetrokken, dus de regen zal mijn lichaam
voorlopig niet bereiken.
De
weg is lang en ik heb geen idee waar hij uit zal komen. Om te voorkomen dat ik
de moed laat zakken, begin ik liedjes te zingen, liefdesliedjes uit mijn eigen
land, die mij altijd opbeurden en tot steun waren als een vriendje de relatie
verbrak. Liedjes waarmee ik een verre, voorlopig nog onbereikbare liefde bezing
die ik ooit zal ontmoeten. Die op mij zal wachten, gevangen in de armen van ons
levenslot dat ons op een dag bij elkaar zal brengen. Als een beeld in een blok
steen, hunkerend naar de beeldhouwer die het eruit zal beitelen.
Aan die liedjes heb ik altijd de hoop en het vertrouwen ontleend dat ik op een dag het geluk zal vinden. Voorlopig verheug ik me op de geboorte van mijn kindje. Als ik me realiseer dat ik de kans krijg, het voorrecht heb, om een eigen kind te baren, word ik weer een beetje vrolijk, ook al duurt het nog ruim zes maanden.
Ik
voel dat zelfs mijn vier lagen kleren niet bestand zijn tegen de stromende
regen. Het vocht dringt door tot op mijn huid. Ik krijg het koud en begin te
rillen. Om mijn zelfmedelijden te overschreeuwen, begin ik nog harder te
zingen, luider en luider. En ik marcheer daarbij in de maat, met zwaaiende
armen en stampende voeten, om te voorkomen dat ik onderkoeld raak.
En
dan zie ik ze. Ze komen aarzelend uit het bos tevoorschijn, schuw om zich heen
kijkend, op zoek naar de vreemde geluiden die ze niet kennen, maar die moeten
duiden op een gewonde prooi. Ik raak in paniek. Het zijn er wel zes. Ik heb van
de reisleider begrepen dat wolven normaalgesproken bang zijn voor mensen, maar
dat de inmiddels enorme populatie die zich in alle hoeken en gaten van het land
heeft gevestigd, de bossen heeft leeggeroofd. Doordat de mens de natuur zijn
gang heeft laten gaan, is er voor wolven en andere predatoren geen prooi meer
te bekennen. Reeën, edelherten, wilde zwijnen, bevers, otters, hazen, konijnen,
weidevogels, bijna alles is opgevreten. Het voorspelde herstel van het
evenwicht in de natuur blijkt een illusie in een land dat dichtbevolkt is en
waar de ruimte schaars is. Daar brengt de herbebossing van het land geen
verandering in. Door het verdwijnen van de prooidieren zijn wolven
levensgevaarlijk geworden voor de mens. Sommige natuurfanaten beweren dat dit
nu eenmaal hoort bij het herstelproces, en dat het arrogant zou zijn om de mens
superieur te achten boven andere schepselen.
Dat
kan allemaal wel zo zijn, en ’s lands wijs ’s lands eer, maar ik laat me niet
opvreten door die beesten, ook al ben ik maar een asielzoeker op wie ze in dit
land waarschijnlijk niet zitten te wachten.
Ik
klim in de eerste de beste boom met voldoende stevige zijtakken om me een tijdje
onzichtbaar te verbergen. Ze zullen het toch ooit moeten opgeven.
Maar ze hebben geduld en vleien zich rustig neer in het natte mos onder de boom, in afwachting van de prooi die hen niet meer kan ontglippen.
Het
duurt langer dan ik had verwacht. Ik zit hier nu al uren en raak verkleumd. De
tak waarop ik zit, drukt met zijn ruwe en onregelmatige bast pijnlijk in mijn
zitvlees, en doordat ik de tak naast me onafgebroken stevig omklem om niet
omlaag te tuimelen, krijg ik kramp in mijn vingers. Ik begin ook honger te
krijgen. Mijn dorst kan ik lessen door de straaltjes regenwater die van de
takken boven mij afdruipen, met mijn open mond op te vangen. Maar ik heb niets
eetbaars bij me. Tijdens die hele lange reis heb ik van spanning niet kunnen
eten en heb ik mijn voorraad verdeeld onder mijn lotgenoten. Dat moet ik nu
bezuren.
Het
moet nou niet lang meer duren, anders houd ik het niet meer vol. Als ik voel dat mijn
spieren beginnen te verkrampen, ik bovendien last krijg van een hongerklop en
er een scherpe pijn door mijn buik snijdt (ook van de honger, vermoed ik),
smeek ik het universum mij te helpen.
Fragment 3
Tot mijn grote verbazing
word ik op mijn wenken bediend. De wolven druipen af. Ik denk dat ik weet
waarom. Ze hebben waarschijnlijk allang geroken wat ik nu ook ruik: etensgeuren
die deze kant op waaien. Dat biedt hoop. De bewoonde wereld is
vlakbij. Ik vergeet de honger en de pijn en dank het universum.
Voorzichtig
stap ik van mijn tak af, tast naar de tak onder mij, en dan nog een en nog een,
terwijl ik me stevig vastgrijp aan de stam en de takken boven mij. Maar mijn
vingers zijn nog stijf en de takken zijn spekglad.
Waardoor
het komt, weet ik niet, maar plotseling grijp ik mis. Ik sta te wankelen en
verlies mijn evenwicht. Gillend van de schrik glijd ik naar beneden. De takken
die mijn val breken, verwonden me lelijk, maar in mijn paniek realiseer ik me
dat ze wel mijn redding zijn. Daardoor zal ik niet al te hard op de grond
terecht komen. Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat ik toch nog met een
flinke smak voorover op de grond beland. Ik blijf even versuft liggen. Zodra ik
weer helder kan denken, probeer ik mijn armen en benen te bewegen. Gelukkig,
niets gebroken.
Wel overal bloedende schaafwonden en kneuzingen en nog steeds die scherpe pijn
in mijn onderbuik. Ik begin me een beetje zorgen te maken. Om er zeker van te
zijn dat er niets aan de hand is, trek ik snel mijn broek naar beneden.
En dan zie ik wat ik al vreesde. Ik schreeuw het uit van machteloosheid. Dit
kan niet waar zijn! Heb ik hiervoor al die moeite gedaan? Ben ik hiervoor mijn
huis en bijna al mijn spaargeld kwijtgeraakt? Heb ik hiervoor mijn familie,
vrienden en collega’s achtergelaten, mijn baan opgezegd, mijn land verlaten?
Ik
weet door de pijn en het verdriet niet meer wat ik moet doen, maar besef dat ik
nu snel moet handelen. Die beesten hebben een goede neus en ruiken bloed op
grote afstand. Ik moet maken dat ik hier wegkom.
Waarom
heb ik niet eerder nattigheid gevoeld? Omdat ik dacht dat mijn kleren door de
regen tot op de huid waren doorweekt? Omdat ik het niet wilde geloven? Het doet
er allemaal niet meer toe. Wegwezen nu.
Ik ontdoe me van mijn bebloede slip, trek een van mijn shirts uit, scheur er repen af en schik die als een verband in mijn broek. Mijn slip met wat mijn kind had moeten worden, begraaf ik met mijn geschaafde blote handen, huilend van verdriet en van de pijn, zo diep mogelijk onder de grond tussen de wortels van de boom waarin ik me een paar uur schuil heb gehouden voor de wolven. Ik prent de plek in mijn geheugen, maar voor de zekerheid snijd ik met mijn mes ook de letters van de naam die ik al voor mijn kindje in gedachten had, in de bast. Voor ik vertrek omhels ik de boom en vraag haar met betraande ogen of ze mijn kind wil beschermen, ervoor wil waken dat de wolven het niet vinden, zoals ze ook mij van de wolven heeft gered. Als ik mijn weg vervolg, stromen de tranen over mijn wangen en mengen zich met de regendruppels die door de aanhoudende wind nog steeds mijn gezicht geselen. Nog een laatste keer kijk ik om en ga dan de geuren van de bewoonde wereld tegemoet.
Dat
de eerste huizen al na een paar honderd meter tussen de bomen opdoemen, is een
aangename verrassing. Het is een troostrijke gedachte dat niet alles tegenzit.
Het is misschien niet veel, maar ik klamp me eraan vast. Voor de zekerheid duik ik
het bos in. Dat grenst aan de tuin van het eerste huis, zodat ik daar goed
zicht op heb als ik voorzichtig naderbij sluip. Ik heb in mijn hele leven nog
nooit zo’n groot en luxe huis gezien.
Achter
het huis strekt zich een grasveld uit met vijvers, rotspartijen, exotische
boompjes en planten die ik herken uit mijn eigen land, en die je hier niet zou
verwachten. Achterin, afgescheiden door een heg met een doorgang, hebben de
bewoners een groentetuin aangelegd. Een deel van de groenten herken ik:
aardappelen, wortels, courgettes en bonen. Maar het overgrote deel van de
gewassen kan ik niet thuisbrengen. Ik heb tijdens de voorbereiding van onze
uittocht gelezen dat er in dit land allerlei nieuwe soorten groenten zijn
ontwikkeld die kunnen dienen als vlees- en zuivelvervangers. Ze kunnen er door
middel van bepaalde procedés, waarbij gebruik wordt gemaakt van schimmels en
bacteriën, zelfs echte vlees- en zuivelproducten van maken zonder dat er een
dier aan te pas komt.
Mijn
belangstelling wordt vooral gewekt door de worteltjes. Ik merk dat mijn maag
zich bij de aanblik van al dat eten herinnert dat ik honger heb, want er begint
van alles te borrelen en te knorren vanbinnen. Ik weet dat het eigenlijk niet
zo netjes is, maar ik zal wel moeten. Ze zullen er wel begrip voor hebben. In
het hekwerk dat de tuin omringt, waarschijnlijk om de roofdieren buiten te
houden, zitten poortjes. Ze zitten gelukkig niet op slot, zodat ik zonder
problemen de groentetuin in kan lopen. Door de heg is die vanuit het huis niet
zichtbaar, dus ik neem rustig de tijd om een paar wortels uit de grond te
trekken, ze schoon te wrijven met het natte loof en ze dan gretig naar binnen
te werken. Ik slik grote brokken wortel in één keer door. Als ik merk dat dat
niet zo goed valt op een nuchtere maag, en mijn binnenste begint te
protesteren, neem ik de tijd om er langzaam op te kauwen en te genieten van de
sappige zoete smaak van de lekkerste lekkernij die ik ooit heb gegeten. Nu mijn
ergste honger is gestild, dringt het vreselijke verlies dat mij daarstraks
heeft getroffen, zich weer in alle hevigheid op en begin ik spontaan opnieuw te
huilen. De tranen stromen over mijn wangen. Het is niet te stoppen. In mijn
wanhoop zak ik op de grond, leunend tegen de omheining van de tuin, en gier ik
het uit van verdriet. Het kan me niet schelen of iemand mij hoort of ziet, ik
ben één met mijn verdriet en heb nergens anders oog meer voor. Met mijn gezicht
in mijn handen zie ik door mijn gesloten ogen mijn kindje naar me opkijken en
tegen me zeggen dat ik niet moet huilen, dat ze altijd bij me zal zijn en dat
alles goed zal komen. Ik moet nog harder huilen.
Plotseling
word ik op mijn schouder getikt. Geschrokken kijk ik op, recht in het gezicht
van een jonge vrouw die bezorgd op me neerkijkt. Ik raak in paniek. Want ze zal
niet aarzelen om me aan te geven bij de vreemdelingendienst. Dat is hier een
burgerplicht,
die bestuursrechtelijk wordt gehandhaafd. Daarna zal ik het land worden
uitgezet. Want ik kan niet aantonen dat ik over een verblijfstitel beschik,
aangezien het me niet is gelukt op tijd het asielzoekerscentrum te bereiken. Ik
heb dat altijd een hoogst merkwaardige uitleg van de regels gevonden. Bij de
bestudering van het recht van dit land heb ik begrepen dat dit het gevolg is
van jurisprudentie waarin een strikt taalkundige (bijna mathematische)
interpretatie is gegeven van de wet- en regelgeving op dit terrein:
asielzoekers uit een min-0-land die nog geen verblijfsstatus hebben, staat het
vrij om te proberen zo snel mogelijk een asielzoekerscentrum te bereiken, waar
ze vervolgens meestal automatisch een verblijfsvergunning krijgen. Worden ze
voor die tijd gesnapt, dan worden ze linea recta het land uitgezet als zijnde
een asielzoeker zonder verblijfsstatus.
Dat in dit land niet wordt gekeken naar de geest en de strekking van de regelgeving, is het gevolg van de eindeloze discussies die in het verre verleden zijn gevoerd over de mate waarin regelgeving kan worden opgerekt, en in hoeverre er ruimte is voor een gedoogbeleid. De rechterlijke macht werd weliswaar geacht een belangrijke bijdrage te leveren aan de rechtsontwikkeling, maar had er op het laatst zo genoeg van te worden opgezadeld met de manco’s in de wetgeving, dat ze het uiteindelijk vertikte het recht nog langer uit te leggen in overeenstemming met de nieuwste inzichten. Vanaf dat moment beperken de rechters zich tot de strikte interpretatie van de wetgeving en laten ze het aan de wetgever over die te veranderen in geval dat tot onhoudbare situaties leidt. Wat betreft het asielbeleid is dat punt blijkbaar nog niet bereikt. Men vindt het kennelijk wel goed zo. En daar ben ik nu de dupe van. Zelf heb ik thuis een behoorlijke academische opleiding genoten aan één van de beste universiteiten van ons land. Maar met al mijn kennis kan ik geen enkele reden bedenken waarom ze hier, in dit beschaafde land, het vreemdelingenrecht zó hebben kunnen laten eroderen dat elke vorm van redelijkheid en billijkheid die je van het recht mag verwachten, daarin ontbreekt. Wat dat betreft kunnen ze hier nog een puntje zuigen aan het recht in mijn thuisland, ook al heeft dat dictatoriale trekken.
De
vrouw vraagt me wat er in godsnaam met mij is gebeurd. Ze ziet overal bloed,
scheuren in mijn kleren en krassen en wonden in mijn gezicht.
Ik
geef me weer over aan mijn verdriet nu ik het met iemand kan delen.
Huilend
vertel ik haar dat wij, een groep asielzoekers uit een min-0-land, zijn ontdekt
door asielzoekersjagers, kort nadat we de grens waren overgestoken, en dat ik
als enige heb kunnen ontkomen en daarna ternauwernood ben ontsnapt aan een
groepje wolven door me in de stromende regen urenlang schuil te houden in een
boom. Als ik haar vervolgens hortend en stotend vertel dat ik zwanger was, maar
door de spanning of door de val uit de boom mijn kind ben kwijtgeraakt, slaakt
ze een kreet van ontzetting en slaat een arm om me heen om me te troosten.
Ze
neemt me mee naar binnen. Ik zeg dat ik onder het bloed zit en zo niet naar
binnen durf. Maar ze wuift mijn bezwaren weg en leidt me naar de badkamer. Ik
mag me douchen en krijg schone kleren, kleren van haarzelf.
Ze
vraagt of ze mijn oude kleren mag weggooien, want er zitten overal scheuren in
en alles zit onder het bloed. Ik aarzel, maar zeg dat het goed is. Nu heb ik
helemaal niets meer van thuis.
Ik schaam me voor de stroken bebloede stof in mijn broek, maar zij doet of ze het niet ziet en ze legt verband voor me klaar.
Als
ik heb gedoucht en me heb aangekleed, nodigt ze me aan tafel en geeft me te
eten. Ik probeer me te beheersen, maar ik schrok het naar binnen. Ik dacht dat
ik mijn ergste honger al had gestild, maar dat blijkt nog lang niet zo te zijn.
Ze kijkt geamuseerd toe.
Als
ik ben uitgegeten, zegt ze dat ik hier niet kan blijven omdat haar man niet mag
weten dat ik hier ben.
Het
zou ook te mooi zijn om waar te zijn.
Maar als ik wil, mag ik
zolang gebruik maken van haar atelier. In ieder geval totdat we in het
asielzoekerscentrum een verblijfsvergunning voor mij hebben aangevraagd,
belooft ze me. Misschien heb ik het atelier wel zien staan achter in de tuin.
Het is een goed geïsoleerd chalet, met een verwarming, een eigen toilet en een
keukenblokje. Het heeft zelfs een kleine vliering waar ik kan slapen en me kan
verstoppen als dat nodig mocht zijn. Zijzelf komt er de laatste
tijd niet zo vaak meer, want ze heeft het erg druk op haar werk, dus ik kan er
doen en laten wat ik wil.
Ik
omhels haar en kus haar op beide wangen. Ze kijkt me vertederd aan.
‘Dat is dan geregeld’, zegt ze.
Fragment 4
Hoofdstuk 1 Karin
Emma vraagt of ze haar
verjaardagscadeau voor Peter op mijn adres mag laten bezorgen. En of ik het
zolang in mijn atelier wil verstoppen en er met niemand over wil praten. Vooral
niet met Jasper, mijn man. Want Jasper is Peters boezemvriend en het risico dat
hij zijn mond voorbijpraat, is te groot. Emma wil er zeker van zijn dat de
verrassing ook gegarandeerd een echte verrassing zal zijn.
Ze ziet mij aarzelen.
‘Komt het niet uit?’
vraagt ze. ‘Dan moet je het zeggen, hoor.’
Ik schud mijn hoofd en
overweeg haar te vertellen waarom ik aarzel. Moet ik mijn geheim met haar
delen? Ze is immers mijn beste vriendin. Toch besluit ik het risico niet te
nemen. Ik kan maar beter doen wat ze vraagt.
‘Nee, het is goed, joh.
Is het iets kleins, iets groots? Past het in een kast?’
‘Nou nee. Dat is de
reden waarom ik het je vraag. Het is dat manshoge beeld van Ricardo Omzicht.
Peter is een groot fan van hem. Toen hij het in het museum zag staan, was hij
verkocht. Peter en Jasper hebben er achteraf nog een flinke discussie over
gehad. Was je daar nog bij? Jasper was van mening dat zo’n beeld niet meer kan
tegenwoordig. Hij vond het nogal decadent. Maar Peter was er helemaal weg van.
Hij is nog een beetje van de oude stempel, weet je. Een leuk idee voor een
verjaardagscadeau, dacht ik toen. Dus de volgende dag heb ik het museum gebeld
om te vragen of het beeld te koop was. Dat was het geval. Dus ik heb het
gekocht. Het was wel een rib uit mijn lijf, maar ik weet zeker dat ik er Peter
een groot plezier mee doe. Ik heb nog geprobeerd af te dingen, maar er zat
blijkbaar geen rek meer in. Ze wilden zelfs niet opdraaien voor de kosten van
het vervoer. Ik mocht al blij zijn dat ze me het verpakkingsmateriaal en de
kist waarin ze het beeld vervoeren, niet in rekening brengen. Hoe dan ook, als
je het goed vindt, wordt het eind deze week bezorgd. Ik zal hun jouw
adres doorgeven.’
Ik vraag haar om mij het
precieze tijdstip door te geven zodra ze het weet. Dan zal ik zorgen dat ik
thuis ben (en Jasper niet), of in ieder geval zorgen dat ik de deur van het
slot doe, en zal ik een plaatsje vrij maken in het atelier. Ik zeg dat ik
veronderstel dat ze een steekwagentje of iets dergelijks bij zich zullen
hebben. Want ik zie mezelf dat beeld niet naar het atelier sjouwen, helemaal
achter in de tuin.
Ik moet wel oppassen dat
ik me niet verspreek en Emma mijn geheim verklap. En ik mag ook niet vergeten
Dalila op tijd te vragen zich een uurtje op het vlierinkje van het atelier te
verstoppen en zich muisstil te houden.
Emma ziet aan mijn ogen dat ik haast heb, maar dat ik dat niet wil laten blijken. Ze geeft me een kus en vertrekt alsof ze ook zelf dringend iets te doen heeft, de schat.
Als ze met een sierlijke
boog in haar H2-cabriolet springt en met piepende banden wegspurt, zwaait ze
naar me en ik zwaai terug. Ik gun Emma haar H2-cabriolet. Ze kan er onbekommerd
mee scheuren, hoe hard en hoe ruig ze maar wil. Ze produceert er geen uitstoot
mee. De bolide is daarnaast uitgerust met nog een ander duurzaam en
milieuvriendelijk nieuwigheidje, in Emma’s woorden – ze kan het ook niet laten
– een ‘nouveauteetje’: een weersbestendige, zelfherstellende en
zelfzuiverende coating, gefabriceerd uit kooldioxide die daarvoor speciaal uit
ondergrondse opslagplaatsen wordt gepompt.
Mijn volgende auto zal
waarschijnlijk ook een H2-modelletje zijn. Elektrisch rijden is in verhouding
tot H2-rijden een stuk energiezuiniger, want H2-technologie kost bijna twee
keer zoveel elektriciteit. Maar omdat het opladen van de batterijen van
elektrische auto’s altijd nog ruim vijf minuten duurt en de actieradius
tegenvalt, hooguit duizend kilometer met een volle accu, overweeg ik ook over
te stappen op H2. Vooral omdat ze inmiddels een snel-tank-methode hebben
ontwikkeld, waardoor je al binnen een paar minuten weer met een volle tank de
weg op kunt. Daar komt nog bij dat onze moderne, relatief veilige
thorium-reactoren, en niet te vergeten de experimentele kernfusie- en
zwaartekrachtinstallaties, enorme opbrengsten genereren. Zodat energie
tegenwoordig bijna onbeperkt beschikbaar is en spotgoedkoop. Daardoor zijn we
voor onze energiebehoefte gelukkig niet langer afhankelijk van de import van
wind- en zonne-energie en hoeven we niet bang meer te zijn voor de
chantagepraktijken van de schurkenstaten met hun onbetrouwbare dictatoriale
regimes die tot voor kort onze elektriciteitstekorten aanvulden. Want die
konden de toevoer daarvan met een simpele druk op de knop afsluiten als we ons
naar hun idee te kritisch uitlieten over de onderdrukking van hun burgers en de
corruptie die in die landen welig tierde. Dat is nu verleden tijd. Sinds we
weer helemaal zelfvoorzienend zijn en energie onbeperkt beschikbaar is,
betekent dit ook dat H2-technologie, alles afwegende – en ondanks dat
H2-voertuigen enorme energieslurpers zijn – de voorkeur verdient boven
elektrisch rijden. Elektrisch rijden is (vanwege de accu’s) in verhouding tot
de H2-technologie lang niet zo veilig voor het milieu als altijd werd beweerd.
Misschien zijn het allemaal maar geruchten, want je weet het tegenwoordig maar nooit. Sinds meningen, opvattingen, religies en andere complottheorieën niet altijd meer als inferieur worden beschouwd aan wetenschappelijk aantoonbare feiten (want ‘niet álles is rationeel te verklaren en te duiden’), kun je nooit meer ergens helemaal zeker van zijn. Maar dat maakt het leven wel interessanter en spannender. Daarom neem ook ik niet altijd meer het zekere voor het onzekere. Dus het moet wel heel gek lopen wil ik binnenkort niet overstappen op H2. Voorlopig moet ik mijn oude, onverslijtbare karretje nog even oprijden totdat hij boekhoudkundig is afgeschreven en ik de restwaarde (de waarde van de herbruikbare grondstoffen na het recyclen) als statiegeld terug kan krijgen. Als ik hem eerder wegdoe, kom ik daar niet voor in aanmerking en dat vind ik toch een beetje zonde van het geld.
Fragment 5
Ik moet me nu echt
haasten, anders red ik het vandaag niet meer. Nu is het nog mooi zonnig en warm
weer, maar er worden zware regenbuien met flinke rukwinden voorspeld. Het zal
ook eens niet zo zijn. Straks zal het dus wel druk worden op de weg. Want
degenen die normaalgesproken met hun jetpack van en naar hun werk
vliegen, zullen vandaag de auto wel nemen.
Ik houd van de eindeloos lange wegen door de bossen, met hier en daar een doorkijkje naar een wateropslagbassin dat zich op een natuurlijke manier heeft ingepast in de omgeving. Alsof het met zijn weelderige oeverbegroeiing altijd al heeft bestaan. Echte natuur is er allang niet meer, maar ik wil graag de illusie koesteren. En dat lukt beter nu alle drijvende zonneparken op de meren, bekkens, bassins en plassen zijn opgeruimd, en alle windturbines uit het landschap zijn verdwenen. Je ziet hier en daar de zon weer in het water schijnen in plaats van op de zonnepanelen. En tot aan de horizon, boven de zeldzame groene akkers en weiden die nog niet ten prooi zijn gevallen aan de herbebossing van het land, en waar het raaigras is vervangen door gemengde graansoorten, kun je weer ongestoord genieten van de eindeloosheid van maagdelijke wolkenluchten. Jammer alleen dat ik niet heb meegemaakt dat er nog koeien en schapen in de wei liepen. Dat moet een fantastisch gezicht zijn geweest. Nu moeten we het doen met een paar gerestaureerde overblijfselen uit die tijd: de enorme loopstallen die hier en daar in het landschap nostalgische herinneringen oproepen aan een tijd dat de mens de natuur nog onbekommerd, en op een manier die je je tegenwoordig nog maar nauwelijks kunt voorstellen, naar zijn hand kon zetten. Dat had, moet ik eerlijk bekennen, ook wel zijn charme, maar dat durf ik niet eens te denken, laat staan hardop uit te spreken. De natuur zijn gang laten gaan, met als gevolg een explosie van predatoren die het tegenwoordig in de natuur voor het zeggen hebben in plaats van de mens, is ook niet alles.
Ik verheug me op de
lange autorit, maar de reden waarom ik die moet maken, zint me vandaag helemaal
niet. Vooral niet nu ik weet wat Dalila is overkomen. Het is de meest
onplezierige kant van mijn werk, dat voor het grootste deel bestaat uit
voorlichting en overleg, en slechts in een enkel geval uit handhaving.
Voorlichting en overleg, dat kan ik nog wel opbrengen, zij het dat ik daarmee
een beleid verdedig waar ik me rationeel misschien nog wel in kan vinden, maar
gevoelsmatig allerminst. Dus ik moet altijd extra mijn best doen om dat niet te
laten merken. Daarom sta ik bekend als fanatiek, terwijl ik dat helemaal niet
ben. Handhaving is een heel ander verhaal. Overtreders laat ik openlijk blijken
dat ik er begrip voor heb dat ze zich niet aan de wet hebben gehouden, sterker
nog: dat ik hetzelfde zou hebben gedaan als ik in hun schoenen zou staan. Maar
dat ik er toch voor moet zorgen dat iedereen zich aan de regels houdt, en het
hogere doel dat ermee wordt gediend, ook daadwerkelijk in acht wordt genomen.
Overtredingen kan ik niet door de vingers zien, juist omdát iedereen altijd
begrip heeft voor de overtreders. Want wat van hen wordt gevraagd, is ook bijna
onmenselijk. Daarom is normbevestiging door middel van consequente handhaving
broodnodig om te voorkomen dat er een loopje met de regels wordt genomen. Het
kan nu eenmaal niet anders. Op de lange termijn staat het voortbestaan van de
mensheid op het spel, en iedereen zal het erover eens zijn dat dit toch net
even iets zwaarder weegt dan het persoonlijk welzijn of een gelukkig
gezinsleven. Toekomstige generaties zullen ons er dankbaar voor zijn.
Het zou trouwens ook
niet eerlijk zijn tegenover degenen die zich wél opofferen om de
reproductiefactor in ons land zo laag mogelijk te houden. Zij zien af van
nageslacht om er zeker van te zijn dat we met zijn allen ruim onder het
mondiaal toegewezen landelijke quotum blijven en zodoende als samenleving in
aanmerking komen voor extra privileges. Dergelijke incentives dragen
direct of indirect bij aan de welvaart en het welzijn van de bevolking, nu en
in de toekomst, dus we mogen hen wel dankbaar zijn voor hun offers.
Een ander vervelend
aspect van de handhaving, waar ik zo langzamerhand spuugzat van word, is dat
overtreders mij standaard, zonder uitzondering, vragen waarom sommige
asielzoekers zich niet aan de regels hoeven te houden en zij wel. Dan moet ik
ze elke keer weer uitleggen dat bepaalde groepen migranten al van oudsher altijd
zoveel mogelijk kinderen proberen te krijgen en groot te brengen, als een soort
verzekering voor de oude dag. Dat hoort nu eenmaal bij hun cultuur. En omdat
hun eigen land van hogerhand een tijdelijke geboortestop opgelegd heeft
gekregen op basis van de mondiaal vastgestelde territoriale quoteringen, zijn
ze voor nageslacht aangewezen op landen met een plus-0-reproductiefactor. Of ze
hier nu legaal verblijven of niet, dat doet er niet toe. Het zijn onze gasten
en op grond van bi- en multilaterale verdragen dienen we hun cultuur en hun
gewoontes te respecteren. Zolang de bevolkingstoename in ons land maar niet
uitstijgt boven het vastgestelde quotum, dus de totale reproductiefactor niet
hoger is dan de voor ons land vastgestelde 1.8 per koppel, kunnen we de
immigranten niet binden aan de regels die voor de autochtone bevolking wél
gelden.
Als ik dat uitleg, stuit
dat steevast op groot onbegrip en valt er met de overtreders vaak niet meer
redelijk te discussiëren. Dan wordt me verweten dat we met twee maten meten, of
ze vinden dat immigranten zich maar aan ons moeten aanpassen in plaats van wij
aan hen. En als ik daar dan tegenin breng dat we de dingen in een mondiaal
perspectief moeten zien en ons niet moeten blindstaren op lokaal beleid en
lokale belangen, krijg ik helemaal de wind van voren. Waarom zouden wij moeten
opdraaien voor de janboel die ze er in andere landen van maken?
Omdat ik daar eigenlijk
geen antwoord op weet, probeer ik het nog met de laatste troef die ik altijd
achter de hand houd. Een gemeenplaats waarmee ik een punt achter de discussie
zet, en die meestal wel blijft hangen en ze aan het denken zet: ‘Je kunt er
niet zelf voor kiezen waar je op de wereld wordt gezet. Wij hebben het geluk
dat we hier zijn geboren en opgegroeid in welvaart, anderen hebben dat geluk
niet. Nu we steeds meer mondiaal zijn gaan denken en handelen, moeten we ook
aanvaarden dat welvaart zich gedraagt als water in communicerende vaten: het is
altijd op zoek naar het juiste evenwicht.’
Meestal begrijpen ze dan niet precies wat ik bedoel. Daar maak ik dan handig gebruik van om in een soort verrassingsaanval weer terug te keren naar het doel van mijn bezoek.
Ik pak mijn spullen bij
elkaar, trek mijn jas aan en stap in de auto. Ik heb een lange autorit voor de
boeg, maar heb er zin in. Ik start de motor en zet hem op de stand ‘handmatig
sturen’, want ik heb altijd graag zelf de touwtjes in handen, ook al weet ik
dat dit niet in alle gevallen verstandig is. Het is nog steeds onbewolkt en de
zon schijnt uitbundig. De getinte ramen passen zich automatisch aan het felle
licht aan en de klimaatregulateur zorgt voor een aangenaam klimaat in de auto.
Ik hoop dat ik weer
terug ben voordat Jasper thuiskomt van zijn werk, zodat ik Dalila nog even
gezelschap kan houden. Nadat ik heb ingeschat hoelang de reis en mijn bezoek
aan de overtreder ongeveer zullen duren, en ik mijn reisdoel en de gewenste
aankomsttijd heb ingesproken, krijg ik de melding dat deze combinatie niet
mogelijk is in de ‘handmatig-sturen-modus’. Dus zal ik me moeten overgeven aan
de techniek en de satellieten.
Fragment 6
Hoofstuk 2 Emma
Peter en ik dreigen uit
elkaar te groeien. Als we al met elkaar praten, dan hebben we het niet meer
over onszelf, niet over ons werk, onze bezigheden of over hoe we tegen de
wereld aankijken. Dan hebben we het alleen nog maar over de anderen: onze
collega’s, buren en vrienden.
Het lijkt wel of Peter
zich in het nauw gedreven voelt. Alsof de hele wereld zich tegen hem keert,
tegen hem samenspant. Sinds hij is ontslagen en moet rondkomen van zijn
basisinkomen en van wat ik hem af ten toe toestop om iets leuks of lekkers voor
zichzelf te kopen, is er geen land meer met hem te bezeilen. Vroeger moest ik
hem, vooral in het bijzijn van anderen, wel eens afremmen als hij zich te veel
liet gaan. Dan geneerde ik me voor hem. Soms ging ik bijna door de grond als hij
weer eens onnodig fel uitviel tegen de overheid – nota bene een exacte, zij het
fictieve
afspiegeling van de meerderheid van de bevolking – en zich afvroeg waar
het heen moest met de wereld. Meestal besefte hij achteraf zelf ook wel dat hij
te ver was gegaan en beloofde hij beterschap. Al was het maar om mij niet
opnieuw in verlegenheid te brengen in het bijzijn van anderen.
Maar sinds hij is ontslagen om precies de redenen waarom hij altijd zo fulmineert tegen degenen die zich als makke schapen in de wetenschappelijke blauwdruk van de beschaving laten voegen (dus eigenlijk tegen de hele samenleving), hult hij zich in een nukkig stilzwijgen. Het enige wat hem in zijn argwaan tegenover zijn eigen kleine wereldje nog boeit, is wat zijn vroegere vrienden en collega’s zoal uitspoken. Ik moet hem altijd inlichten over alles wat ik over hen te weten kan komen.
Omdat hij tegenwoordig veel thuis is, weigert hij zich – in zijn eigen woorden – te onderwerpen aan de veel te ver doorgeschoten robotisering van het huishouden. Wat dat betreft past hij in een trend: terug naar de tijd waarin de mens zich nog niet alles uit handen liet nemen. Ik gun hem zijn tegendraadse houding, ook al heb ik daar zelf veel last van. Ik moet nu nota bene zelf bedenken of en wanneer ik de gordijnen sluit of de zonneschermen laat zakken, wanneer ik de verwarming een graadje hoger moet zetten, wanneer bepaalde apparaten aan vervanging toe zijn, welke boodschappen ik nodig heb – die Peter of ik in de supermarkt zelf bij elkaar moeten sprokkelen in plaats van ze automatisch te laten bezorgen of klaar te laten zetten – en hoe laat een van ons tweeën (zelf) het eten op moet zetten. Goddank wordt mijn agenda nog wel automatisch bijgehouden door mijn werk. Zodat ik op het juiste tijdstip word gewekt om ’s morgens voldoende tijd te hebben voor mijn ochtendrituelen, voor mijn ontbijt en voor de reistijd naar mijn werk. Daarbij wordt gelukkig rekening gehouden met de omstandigheden van de dag. Zoals het aantal uren dat ik effectief heb geslapen en dus de tijd die ik nodig heb om behoorlijk wakker te worden, de weersgesteldheid, de drukte op de weg en de gebruikelijke verkeersopstoppingen en files van soms wel meer dan een uur als gevolg van kapotte vrachtwagens. Die worden meestal nog bestuurd door chauffeurs uit verre oorden die nog menen dat ze zelf wel kunnen inschatten wanneer er onderhoud nodig is, en vinden dat ze het besturen van een vrachtwagen maar beter niet kunnen overlaten aan de geïntegreerde ICT-systemen. Want zij zouden als professionals beschikken over een reactie- en inschattingsvermogen dat computertechnisch niet is na te bootsen. Ja, ja, dat merken we. Elke ochtend opnieuw.
Daarnaast is Peter nog
steeds woest (zeg maar gerust dat hij een verbitterd mannetje is geworden)
omdat hij op zijn werk ooit op het matje is geroepen vanwege een onbenullig
incident dat volgens hem enorm is opgeblazen door de bedrijfsleiding. Hij had
tegenover zijn vrouwelijke collega’s, in strijd met de bedrijfspolicy, het
standpunt verdedigd dat niet alle verschillen tussen man en vrouw
sociaal-cultureel bepaald zijn. En dat mannen soms van nature anders reageren
op bepaalde, bijvoorbeeld gevaarlijke situaties dan vrouwen: moediger of
roekelozer of hoe je het ook wilt noemen. Er is haast niemand meer die gelooft
dat ‘typische mannelijke of vrouwelijke eigenschappen’ (zoals dat vroeger werd
genoemd) al vanaf de geboorte zitten ingebakken in de mens. Het is een kwestie
van opvoeding. Daar is bijna iedereen het wel over eens. Peter daarentegen is
er vast van overtuigd dat bepaalde mannelijke en vrouwelijke eigenschappen wel
degelijk zijn aangeboren. Maar dat die door de genderneutrale opvoeding en de
sociaal-culturele mind-set van tegenwoordig juist worden onderdrukt of
gemaskeerd. Dus precies andersom dan men altijd beweert. Hij vergelijkt het met
het standpunt dat lang geleden wel eens werd gehuldigd: homoseksualiteit of
andere gendervarianten zouden zijn te genezen als je er zelf maar goed genoeg
je best voor doet. Gelukkig zag men al snel in dat bepaalde eigenschappen die
van nature het design en de bouwstenen vormen voor de persoonlijkheid van
elke unieke mens, niet door oefening of opvoeding in overeenstemming zijn te
brengen met de geldende maatschappelijke opvattingen. Dus hij vertikt het om
zijn ideeën over de verschillen tussen man en vrouw af te zweren. Hij acht het
verbod om het standpunt te huldigen dat genderverschillen niet uitsluitend
sociaal-cultureel bepaald zijn, een regelrechte aantasting van zijn vrijheid
van meningsuiting.
In het verlengde daarvan
is hij bepaald niet te spreken over de in zijn ogen veel te ver doorgeschoten
quotering van de topfuncties in het bedrijfsleven en het landsbestuur.
Aangezien algemeen is aanvaard dat vrouwen vanwege diezelfde sociaal-culturele
factoren nog heel wat jaren achterstand hebben in te halen, worden topfuncties
uitsluitend nog bekleed door vrouwen en bij voorkeur door vrouwen van kleur.
Voorts worden volgens
hem op de werkvloer, en steeds vaker ook in het gewone leven, de contacten
tussen mannen en vrouwen op een ridicule wijze verzakelijkt. In zijn woorden:
uitgebeend tot op het bot. Alles wat het leuk en lekker maakt, wordt ervan
afgeschraapt. Gevoelens voor elkaar mogen nooit en te nimmer meer worden
getoond, en eventuele ondeugende blikken in de richting van een vrouwelijke
collega zijn al helemaal uit den boze. Dat heeft bij Peter tot zijn ontslag
geleid. Tegen alle regels en mores in kon hij het niet laten om af en toe
openlijk te flirten met vrouwelijke collega’s. Hij had er geen enkele
bijbedoeling mee. En uit alles bleek dat de collega’s in kwestie er zeker niet
ongevoelig voor waren. Dat beetje persoonlijke aandacht was een prettige
opsteker tijdens de meestal nogal saaie werkzaamheden. Toch werd er altijd
melding van gemaakt. De bedrijfspolicy schreef dat voor om tegen elke prijs te
voorkomen dat de grenzen werden opgerekt, en om elk risico te vermijden dat de
werksituatie zou worden vertroebeld door onbetamelijke gedachten, gevoelens en
wellicht zelfs handelingen. Dat nooit meer.
Deze strenge aanpak had
sluipenderwijs ook zijn uitwerking op de wijze waarop mannen en vrouwen in hun
vrije tijd met elkaar omgingen. Ze versierden elkaar niet meer, maar spraken
elkaar beleefd aan als ze iets met elkaar wilden: een gezellig avondje, een date,
of zelfs een serieuze verhouding. En om misverstanden te voorkomen, werden er
soms zelfs schriftelijke verklaringen of overeenkomsten getekend waarin
afspraken werden gemaakt over bepaalde met name genoemde fysieke intimiteiten.
Peter walgt misschien
nog wel het meest van dat soort (in zijn ogen) extreme uitwassen van de
rationalisering van de samenleving. Het leidde ertoe dat hij urenlang oude
films zit te kijken waarin mannen en vrouwen op een primitieve wijze met elkaar
communiceren of toenadering tot elkaar zoeken. Als ik wel eens even met hem
meekijk, geneer ik me altijd plaatsvervangend bij het zien van die schaamteloze
manier waarop ze elkaar in die tijd tegemoet traden of het hof maakten.
Fragment 7
Ik voel me een verrader.
Karin en ik komen
geregeld bij elkaar op bezoek en wisselen dan werkervaringen uit. Daarmee
voldoe ik aan de ongeschreven regel dat iedere leidinggevende een dagdeel per
week besteedt aan intervisie. We delen dan onze zorgen en onze zwakheden en
schamen ons er niet voor om ons aan elkaar bloot te geven. Zo moet ik bekennen
dat ik als leidinggevende geneigd ben mannen altijd harder aan te pakken dan
vrouwen. Ik weet niet waar dat vandaan komt en wat ik daaraan moet doen. Karin
stelt me dan gerust en zegt dat het de tijdgeest is. En dat ik mezelf geen
geweld moet aandoen door te proberen dat te veranderen.
Zij op haar beurt
vertelt me meestal over haar gewetensnood als ze overtreders van de
geboortebeperkingsregels moet confronteren met wat hen te wachten staat. Het is
een vorm van gelegitimeerde bestuursdwang, dat wel, maar ze kan er maar niet
aan wennen. Ze moet haar gevoel uitschakelen om het vol te kunnen houden, en
daarom staat ze bekend als een bitch die voor geen rede vatbaar is:
regels zijn regels. Eigenlijk mag ze er met mij helemaal niet over praten, laat
staan dat ze me mag vertellen wie ze de komende week moet bezoeken en waarom,
en welke redenen de overtreder in kwestie heeft aangevoerd als een
rechtvaardiging voor haar overtreding. Die klinken altijd zo overtuigend, dat
ze zichzelf heeft aangeleerd elk verzet of beroep standaard af te wijzen om te
voorkomen dat ze gaat twijfelen en uiteindelijk misschien wel zal zwichten. Dat
wil ze koste wat het kost voorkomen. Het zou immers niet eerlijk zijn tegenover
al die andere overtreders die minder goed van de tongriem zijn gesneden of die
financieel niet in staat zijn een deskundige of een slimme raadsvrouw in de arm
te nemen. Daarnaast wil ze consequent zijn. Het moet voor iedereen duidelijk
zijn dat de overheid de regels serieus neemt. Daarbij past geen zwalkend
handhavingsbeleid. En ten slotte: ze dient er een goede zaak mee.
Desondanks heeft ze af
en toe een hekel aan zichzelf en vraagt ze zich af of ze wel geschikt is voor
dit werk. Dan probeer ik haar op te beuren en haar ervan te overtuigen dat het
juist goed is om af en toe aan jezelf te twijfelen. En dan doe ik er nog een
schepje bovenop: als je niet op gezette tijden aan jezelf twijfelt, ben je geen
mens meer maar een machine. En machines zijn op andere gebieden nuttig, maar
niet voor de taken die, niet voor niets, aan haar zijn toevertrouwd.
Onzin natuurlijk. In feite vind ik twijfelen aan jezelf een vorm van zwakte. Maar dat zal ik Karin nooit laten blijken. Daar ben je vriendinnen voor.
Ik voel me een verrader.
Want elke keer als Karin
me in vertrouwen neemt en mij vertelt welke adressen ze de komende week moet
bezoeken, beloof ik dat ik er met niemand over zal praten. Maar nog diezelfde
avond vertel ik Peter alles wat ik van haar te weten ben gekomen. Hij is er
altijd zeer in geïnteresseerd en daar maak ik dankbaar gebruik van. Want het is
bijna de enige manier om de afstand die de laatste tijd tussen ons is gegroeid,
voor een paar uurtjes te overbruggen. Hij kijkt me dan aan met een blik die ik
nog ken van vroeger, en waar ik vanbinnen warm van word. Het werkt bijna
verslavend. Dus doe ik altijd mijn uiterste best om zo volledig mogelijk
verslag te doen, tot in de kleinste details. Dan is er een kans dat het een
gezellige avond wordt met zijn tweetjes.
Fragment 8
Hoofdstuk 3 Peter
Emma zegt dat Karin en
Jasper morgen geen tijd hebben om even langs te wippen om me te feliciteren met
mijn verjaardag. Jasper is voor zijn werk naar het buitenland. En Karin bezoekt
morgenmiddag een overtreder, en moet ‘s ochtends eerst nog even naar de kliniek
om er zeker van te zijn dat er ’s middags plek is.
Ik zou dus morgenochtend alle tijd hebben gehad om de overtreder uit de klauwen van de handhaving te redden voordat Karin haar ophaalt. Want morgen zou het mijn beurt zijn geweest. Ik had het spits moeten afbijten. Maar dat gaat nu niet door. Emma heeft eergisteren laten doorschemeren dat ze een verrassing voor me heeft, een cadeau dat we morgenochtend gaan ophalen. Daar ontkom ik niet aan. Ik kan er nu dus niet meer mee aankomen dat ik morgenvroeg op mijn eigen verjaardag een belangrijke afspraak buitenshuis heb. Ik zal Joost vragen of hij mijn eerste beurt wil overnemen. Dan neem ik de volgende keer zijn beurt wel over.
Tot mijn grote ergernis
heeft Pablo tegen mijn uitdrukkelijke verzoek in toch weer contact met me
gezocht. Al voor de vierde keer deze maand, terwijl ik hem de laatste keer toch
duidelijk te kennen heb gegeven dat ik het vertik om mee te doen. Ik ben
destijds lid geworden van de Partij voor de Binnenlandse Reproductiequota (in
de volksmond: de ‘Quota-partij’) omdat iedereen op mijn werk daar lid van was
en ik niet achter kon blijven. Maar ik heb er helemaal niets mee en ik ben ook
geen actief lid. Pablo weet dat, maar desondanks probeert hij me telkens weer
over te halen om mee te doen met de eerstvolgende ledenwerfactie. Jasper kon
deze week niet, want hij zit in het buitenland voor een multilateraal congres
voor middenkaders van regionale opsporings- en aanhoudingskorpsen. Volgens
Pablo zou Jasper tegen hem hebben gezegd dat hij het nog maar eens bij mij
moest proberen, omdat ik toch niets omhanden heb. Ik geloof er niets van.
Jasper weet hoe ik erover denk, hij zou zoiets nooit tegen Pablo zeggen.
Ik heb me moeten
inhouden toen Pablo op mijn geweten begon te spelen. Nadat hij me had gevraagd
of ik dan tenminste een keertje mee wilde op asielzoekersjacht, maar ik ook dát
weigerde, begon hij zelfs te dreigen met een smaad- en lastercampagne op social
media, met mijn foto, naam en toenaam erbij. Ik zou binnen de kortste keren
bekend staan als een watje, en zelfs als Brugger, verzekerde hij me, wat
volgens hem zo ongeveer gelijk staat aan landverrader. Ik kon zelf wel bedenken
wat dat voor mij zou betekenen. Ik zou nergens meer aan de bak komen, en al
helemaal niet meer als handhaver.
Hij bond pas in toen ik hem vertelde dat ik de dag dat ze weer op asielzoekersjacht zouden gaan, jarig ben en met mijn vrouw heb afgesproken mijn verjaardag in huiselijke kring te vieren.
Maar Pablo is niet te
vertrouwen. Dus toen ik ’s middags achter elkaar berichtjes hoorde binnenkomen
op mijn W.I.L. (World in Lines), vreesde ik het ergste. Eerst durfde ik
nog niet te kijken. Maar toen de piepjes die in het begin nog druppelsgewijs
binnenkwamen, zich aaneen begonnen te rijgen tot één langgerekte toon, raakte
ik in paniek en wilde ik het wel eens weten. Ik opende mijn W.I.L. en schrok me
een hoedje. Pablo had niet het lef gehad om mij op zijn eigen W.I.L.-pagina aan
de schandpaal te nagelen, maar had daarvoor de W.I.L.-pagina van de Q.P. (de
Quota-partij) gebruikt. Die had miljoenen volgers, die zich blijkbaar
verdrongen om Pablo’s post over mij te liken of er een reactie
bij te plaatsen.
Ik voelde het bloed uit
mijn gezicht wegtrekken.
Boven de tekst van het
berichtje had Pablo de foto geplaatst van mij op mijn afscheidsborrel, omringd
door de vrouwen met wie ik in de loop van de jaren wel eens een onschuldige,
maar in hun ogen veelbetekenende blik had gewisseld. Elke keer hadden ze er
melding van gemaakt bij de bedrijfsleiding, maar op de foto stonden ze me uit
volle borst toe te zingen. Ik had de foto zelf nog niet eens gezien, want ik
wilde niet herinnerd worden aan de vernedering van mijn ontslag en de schijn
die op het afscheidsfeestje was gewekt dat we in goede harmonie en met
wederzijdse instemming uit elkaar waren gegaan. Iedereen wist wel beter, en de
reden van mijn ontslag was algemeen bekend, maar er is nooit meer een woord aan
vuil gemaakt. Tot nu toe. Pablo deed in geuren en kleuren uit de doeken waarom
ik was ontslagen: ik zou de kwaliteiten en zelfs de superioriteit van vrouwen
op bepaalde gebieden miskennen door mij non-verbaal te focussen op hun fysieke
verschijning in plaats van op hun prestaties. Mijn leidinggevenden beschouwden
dat als een insubordinatie van de bovenste plank, een ongehoorde brutaliteit,
de druppel die de emmer deed overlopen.
Voorts wist Pablo zijn
volgers tot mijn grote schrik te melden dat ik Het Naakt van beeldhouwer
Ricardo Omzicht cadeau had gekregen voor mijn verjaardag, het beeld dat
onlangs, ondanks de vele protesten van mannen die zich femanisten
noemden, tentoon was gesteld in het stedelijk museum. Weer zo’n pertinente
leugen. De directeur van het museum zou het hem hoogstpersoonlijk hebben
verteld toen Pablo erop had aangedrongen het beeld uit de collectie te halen.
Dat het beeld binnenkort niet meer te zien zou zijn voor het grote publiek,
waaronder ook kinderen, stelde Pablo gerust. Maar dat ik er openlijk
belangstelling voor had getoond, vond hij stuitend. En uit het feit dat ik het
zelfs in huis wilde hebben en daar niet eens geheimzinnig over deed, bleek
volgens Pablo wel dat ik erop uit was mijn gram te halen nadat ik was ontslagen
om redenen die algemeen bekend waren. Dat was niet alleen dwarsheid, maar pure
provocatie. Weerzinwekkend.
En als klap op de
vuurpijl beweerde Pablo dat hij uit betrouwbare bron (de Partij voor de Mensen)
had vernomen dat ik een Brugger zou zijn. Het waren nog maar geruchten,
maar ‘elk geluid duidt’, zoals het gezegde luidt.
Bruggers zijn nogal zweverige
types die het vertikken partij te kiezen en zich te onderwerpen aan de
dictatuur van de democratie: de verkiezingsuitslag. Daarnaast weigeren ze zich
neer te leggen bij de eigentijdse uitleg van het begrip democratische
meerderheid, die meer dan ooit recht doet aan de aard en het doel van de
verkiezingsstrijd. Tegenwoordig draait het om een politieke strijd tussen twee
permanente coalities, twee tegenpolen, waarbij één van beide als overwinnaar
uit de bus komt en de andere het onderspit delft. Dat levert een zo breed
mogelijk draagvlak op (de meerderheid van de bevolking), en een mandaat als een
solide basis voor snelle besluitvorming zonder het oeverloze gebakkelei en
slopende onderhandelingen. Want die monden standaard uit, zo leert de ervaring,
in een onwerkbare compromissenpolitiek in plaats van daadkrachtig overheidsoptreden
waarover geen misverstand kan bestaan.
Ook wat betreft de
verkiezingen zelf heeft de tijd niet stilgestaan. De strijd wordt allang niet
meer beslist door het uitbrengen van stemmen, maar door gebruik te maken van
een onvoorstelbare hoeveelheid relevante maatschappelijke brongegevens die door
middel van algoritmen worden geanalyseerd en gekoppeld. Deze methode biedt een
veel betrouwbaarder beeld van wat de bevolking bezielt en bezighoudt dan de
traditionele verkiezingen. Er komt dan ook allang geen rood potlood meer aan te
pas. De enige invloed die burgers (als de toestand van het land daar om vraagt)
nog rechtstreeks kunnen uitoefenen op de verkiezingsprocedures en -uitslagen,
is dat ze door middel van referenda – mits met het voorgeschreven quorum en de
vereiste meerderheid – de regering kunnen dwingen tussentijdse verkiezingen te
houden. Verkiezingen waar ook weer geen mens aan te pas komt en waarvan de
uitkomst wordt gedicteerd door algoritmen.
Bruggers houden vast aan de
oude, allang achterhaalde betekenis van het begrip democratische meerderheid.
Ze bestrijden dat de samenleving het best is gediend met een keiharde
maatschappelijke polarisatie, dus met zwart-witdenken zonder grijstinten als de
beste waarborg voor duidelijke uitkomsten en heldere politieke standpunten. Zo
werden vroeger in een rechtsstrijd ook de kruisverhoren – eveneens met als doel
om uit een soort polarisatie van hypothesen tot een bewezenverklaring of een
vrijspraak te komen, één van de twee – beschouwd als de beste garantie dat de
enige echte waarheid boven tafel zou komen. Of deze ‘formele’ waarheid al dan
niet overeenkwam met de ‘materiële’ waarheid, werd van ondergeschikt belang
geacht.
Bruggers daarentegen beweren dat het doen van concessies en het bekijken van de dingen van alle kanten om een genuanceerd oordeel te vellen, maar vooral het kiezen van de gulden middenweg en het luisteren naar de oppositie in plaats van die uit te schakelen, geen tekenen zijn van zwakte, maar juist van kracht. Een in alle opzichten gedateerde en conservatieve uitleg van het begrip democratie en zelfs aantoonbaar gevaarlijke onzin, zoals de geschiedenis leert.
Bruggers schijnen in het geheim
bij elkaar te komen om hun gedachtegoed met elkaar te delen, aan te scherpen en
samen hun belangrijkste uitgangspunten als een soort litanie op te dreunen. Een
nogal omslachtig ritueel waarmee ze hun geloof vieren in een democratische
samenleving waarin rekening wordt gehouden met minderheden zoals zij. En
waarbij wordt gestreefd naar een zo breed mogelijk (en liefst algemeen)
draagvlak voor de maatregelen en regels uit de koker van de gekozen
machthebbers, ook onder de burgers aan de andere kant van het politieke
spectrum.
Velen menen dat Bruggers
dan ook een gevaar vormen voor de samenleving. Desondanks legt de overheid hen
geen strobreed in de weg. Dat laten de machthebbers graag over aan burgers die
bereid zijn dat varkentje voor hen te wassen: de zogenaamde Bruggerjagers,
die het recht in eigen hand nemen. Want wie doet hen wat?
Dat staat mij dus te
wachten nu Pablo mij tot Brugger heeft gebombardeerd. Ik zal me van nu
af aan schuil moeten houden. Ik mag van geluk spreken dat hij nog het fatsoen
heeft gehad mijn adres er niet bij te vermelden, dus voorlopig ben ik in mijn
eigen huis nog veilig. Maar wat niet is, kan nog komen.
Ik ben blij dat Emma niet actief is op W.I.L. en dat ze haar niet in het vizier hebben. Zij zal zich dus nog geen zorgen hoeven te maken. Maar als ze te weten komen dat zij mijn vrouw is, zullen zij ook haar niet ontzien. Ze zullen ervan overtuigd zijn dat we geestverwanten zijn en zij zal dan ook, net als ik, tegen wil en dank als Brugger door het leven gaan. Dat moet ik zien te voorkomen. Want ik kan me tenminste nog terugtrekken in mijn eigen huis, maar zij is een actief publiek figuur.
Als Emma thuiskomt van
haar werk, zie ik al meteen dat er iets aan de hand is. Haar ogen staren mij
uitdrukkingsloos aan. Ze zegt niets en wacht op een aanleiding om tegen mij uit
te varen. Dat gebeurt wel vaker de laatste tijd. Er hoeft haar maar een
kleinigheidje dwars te zitten, of de hel breekt los en dan moet ik het
ontgelden. Wat heb ik nu weer op mijn kerfstok? Ik voel de vijandigheid van
haar afstralen nog voordat ze één woord heeft gezegd.
‘Zeg het maar,’ zeg ik
en geef me daarmee al bij voorbaat gewonnen. Ik heb niet eens de puf om te
reageren op wat ze te zeggen heeft, wat het ook zal zijn.
‘Kun je nou nooit eens
normaal doen?’ roept ze uit. ‘Moet je nou per se altijd anders zijn dan
anderen?’
Ze weet het. Ze heeft
het natuurlijk gehoord van haar collega’s. Want ze schreeuwt het bijna uit:
‘Zie je nu wat ervan komt!?’
Nou gaat ze te ver. Moet
ik me nu verantwoorden voor wat Pablo me heeft geflikt? Omdat ik weigerde me in
te laten met zijn praktijken? Wát ze me ook allemaal kwalijk neemt, dít mag ze
me niet verwijten. En ik probeer haar rustig uit te leggen wat me is overkomen:
Pablo heeft me (nog afgezien van zijn eeuwige gezeur om me over te halen een
keertje te colporteren en nieuwe leden voor de Quota-partij te ronselen) al een
paar keer lastiggevallen met de vraag wanneer ik nu eens laat blijken dat ik
een echte man ben en ook een keer meega op asielzoekersjacht. Maar, zeg ik
tegen Emma, hij kan hoog of laag springen, dát vertik ik. Ik ben al tegen mijn
zin lid geworden van de Quota-partij. Dat moet genoeg zijn. Ik weiger me er
actief voor in te zetten. En ik moet er helemáál niet aan denken om met Pablo’s
knokploeg op asielzoekers te jagen. Vooral niet omdat Pablo en zijn kornuiten
daar allesbehalve zuivere bedoelingen mee hebben. Ze maken misbruik van een
maas in de wet om hun verwerpelijke gedachtegoed uit te venten en in de
praktijk te brengen. Pablo beweert dat ons land zo langzamerhand wordt bezet
door buitenlandse mogendheden en dat onze cultuur sluipenderwijs wordt besmet
door, en zelfs wordt ingewisseld voor andere culturen, religies en tradities
dan de onze. Hij is ervan overtuigd dat we als land stapje voor stapje ten
onder gaan aan onze eigen ruimdenkendheid sinds we worden overspoeld door
buitenlanders met gewoontes, normen en waarden die haaks staan op de onze. Hij
zegt dat we van de natuur kunnen leren dat geïmporteerde invasieve exoten een
gevaar vormen voor de flora en fauna in ons land, en uiteindelijk onze inheemse
planten en dieren zullen verdringen. En dat de geschiedenis laat zien dat de natives
in bepaalde streken, zoals in de VS en in Australië, bijna zijn uitgestorven
sinds immigranten er de macht hebben overgenomen. Pablo weigert machteloos te
moeten toezien dat dit ons ook zal overkomen.
Hij verwijt de Bruggers
dat die daar hard aan meewerken, en omdat ik het vertik deel te nemen aan zijn
ledenwerfacties en zijn pogroms, heeft hij me er op internet van beschuldigd
een Brugger te zijn.
Emma laat me wonder
boven wonder uitpraten zonder me ook maar één keer te onderbreken.
‘Dus je bent geen Brugger?’
vraagt ze als ik uitgesproken ben.
‘Nee, natuurlijk niet,’
antwoord ik haar. ‘En al zou ik een Brugger zijn, wat dan nog. Dat zou
het probleem niet zijn. Het probleem is dat Pablo en consorten gebruik maken
van bepaalde sentimenten om de bevolking op te stoken tegen de Bruggers,
terwijl die nog geen vlieg kwaad doen. Ik kan zelfs wel sympathie opbrengen
voor hun ideeën, al zou ik me nooit bij hen aansluiten.’
‘Maar waarom vertel je
me dit allemaal?’ vraagt Emma.
‘Heb je dan niet gehoord
wat Pablo allemaal over mij op W.I.L. heeft gepost?’
‘Nee, daar weet ik niets
van. Ik ben alleen nogal geschokt door het filmpje dat hij over jou op Interstream heeft gezet, waarin je in je nakie
te zien bent in een openbare sauna, tussen een stel andere naaktlopers, zowel
mannen als vrouwen.’
‘Wat krijgen we nou? Ik
ben nog nooit van mijn leven in een sauna geweest. Dat weet jij ook wel. Daar
ben ik veel te schijterig voor. Ik moet er niet aan denken.’
‘Hoe komt Pablo dan aan
dat filmpje?’
‘Wat denk je? Dat is
toch niet zo moeilijk. Het is ongetwijfeld een fake-opname. Iedereen
weet dat er nauwelijks of geen verschil meer is te zien tussen echt en fake.
Een software-nerd die een beetje handig is, maakt zo’n opname in een
handomdraai op zijn eigen computer. Het is strafbaar, maar er is nog nooit
iemand voor veroordeeld. Want wat echt is en wat niet, is tegenwoordig bijna
niet meer aan te tonen.’
‘Maar waarom zou Pablo
al die moeite doen en het risico lopen dat jij hem wegens smaad of laster voor
de rechter sleept?’
‘Hij weet dat ik geen
enkele kans maak. Nadat ik ben ontslagen, heeft de publieke opinie zich tegen
me gekeerd. Daar maakt hij handig gebruik van. Dat buit hij uit om me nog
verder het moeras in te trappen. Zelfs jij bent erin gestonken. Als er iemand
is die beter zou moeten weten, dan ben jij dat wel.’
‘Ik weet waarom je bent
ontslagen, vind je het dus gek dat ik je wat dat betreft niet helemaal meer
vertrouw? Hoe kan ik nu weten of je wel of niet de waarheid spreekt? Hoe wil je
mij overtuigen? Uitgangspunt is nog steeds dat filmopnames echt zijn en zelfs
als bewijs kunnen dienen in een rechtszaak, tenzij onmiskenbaar wordt
aangetoond dat het fake-filmpjes zijn. Het gebruik van opnames voor het bewijs
in de rechtspraak, maar ook voor andere doeleinden, is met allerlei wettelijke
waarborgen omkleed. Dus degene die beweert dat een film fake is, heeft heel wat
uit te leggen.’
‘Als je me niet gelooft, zou ik niet weten hoe ik je kan overtuigen. Ik kan je alleen maar met de hand op mijn hart verzekeren dat ik me nog nooit in een sauna heb vertoond, laat staan naakt. Je kent me, mag ik hopen. Dus ik ga ervan uit dat je me op mijn woord gelooft en mijn kant kiest. Zo niet, wie dan nog wel? Dan zou ik aan de wolven zijn overgeleverd. Dan zou ik in mijn eentje moeten opboksen tegen de massahysterie, en dat is een ongelijke strijd. Die wint altijd. Maar als jij aan mijn kant staat, sta ik er in ieder geval niet helemaal alleen voor.’
Meer wil ik er niet over
zeggen. Ik ben het zat om me tegenover Emma altijd maar weer te moeten
verdedigen en haar bijna te smeken een keer solidair en loyaal met mij te zijn
in plaats van met die hele verdomde rotwereld om ons heen.
Aan Emma’s gezicht te
zien, is ze nog niet overtuigd. De verwijdering tussen ons, die zich al sinds
mijn ontslag heeft ingezet, draagt daar waarschijnlijk toe bij.
Ook zij laat het hierbij
en begint over mijn verjaardag. Ze zegt dat het haar niet gelukt is vrij te
krijgen. Ze heeft zelfs al vroeg een belangrijke vergadering waar ze niet
onderuit kan.
‘Sta je dus morgen
bijtijds op? Dan kunnen we je cadeau nog ophalen voordat ik naar mijn werk
moet.’
Ik knik.
‘Dan hoef ik natuurlijk
ook niet te rekenen op een ontbijt op bed,’ zeg ik quasi verongelijkt.
‘Nee, dat zit er morgen
niet in,’ zegt ze.
Fragment 9
Voordat we de volgende
ochtend wegrijden, geeft Emma de boordcomputer de opdracht de achterbank van
haar auto te transformeren tot extra bagageruimte. Het is nog fris, dus het dak
laat ze dicht.
‘Zo…,’ zeg ik. ‘Is het
cadeau zó groot dat het niet in de kofferbak past?’
‘Wacht jij maar af,’
zegt ze met een grijns. Ze heeft gelukkig weer een wat beter humeur.
Als we de straat
inrijden waar Karin en Jasper wonen, zien we nog net Karin wegrijden. Ze ziet
ons niet.
‘Verdorie,’ zegt Emma.
‘Ik had haar even moeten zeppen dat we nu al langskomen in plaats van om elf
uur. Ach, het maakt ook niet uit. Ze weet dat we komen, dus ze zal haar atelier
niet hebben afgesloten, mag ik hopen.’
Ze rijdt de auto
achteruit de oprit op, zo ver mogelijk naar achteren, en geeft de boordcomputer
de opdracht om de achterklep over vijf minuten te openen.
We lopen achter elkaar
over het smalle tuinpad naar het atelier achter in de tuin. Ik begin nu toch
wel een beetje nieuwsgierig te worden.
Ze heeft gelijk. De deur
zit niet op slot.
Als we naar binnen gaan, schrikken we. Aan een
tafeltje zit een jonge, lichtgetinte vrouw een burger te eten als ontbijt. Te
zien aan de opdruk op de zak waarin de burger zat, is die gekocht bij de
Italiaanse burgerketen Insettonini, hier vlakbij. Niet zo vreemd dat dit mijn
aandacht trekt. Want ik kom er ook regelmatig. Ze hebben er de lekkerste
insectenburgers, die zeker niet onderdoen voor de burgers van kweekvlees. Die
liggen nog steeds beter in de markt dan insectenburgers. Onterecht vind ik. Ook
Emma moet niets hebben van insectenburgers, dus die komen er, als het aan haar
ligt, bij ons niet in. Ze zegt dat de zorgwekkende insectenstand dat niet
toelaat. En als ik daartegen inbreng dat er speciaal meelwormen voor worden
gekweekt en dat er daarnaast schadelijke insecten zoals sprinkhanen voor worden
gebruikt, zegt ze dat ik niet alles moet geloven wat er wordt beweerd.
Sinds ik in mijn eentje
thuis zit, haal ik er geregeld zelf een of twee voor de lunch. Dat is meteen
een goede reden voor een lekkere lange wandeling, waarbij ik mijn geweten sus
door vast te stellen dat er nog steeds meer dan genoeg insecten rondvliegen.
Als ik de jonge vrouw in
het atelier, eigenlijk nog maar een meisje, haar insectenburger voor haar mond
zie houden, bevroren in de beweging naar een volgende hap, voel ik al meteen
een soort verwantschap. Niet zozeer omdat we blijkbaar beiden van
insectenburgers houden, maar vooral omdat de manier waarop ze ons verschrikt
aankijkt, me bijna ontroert. De paniek is van haar gezicht af te lezen. Alles
aan haar nodigt uit om je over haar te ontfermen, een arm om haar heen te slaan
en haar gerust te stellen. Ze staart ons onafgebroken aan met haar grote
amandelvormige ogen, waarin je zou verdrinken als je haar maar lang genoeg
blijft aankijken.
Emma is de eerste die
wat zegt.
‘Wie ben jij?’ vraagt
ze.
De vrouw legt haar
burger op het bordje voor zich en begint te stamelen.
‘Karin zei dat jullie
pas om elf uur zouden langskomen,’ weet ze er met moeite uit te brengen.
Emma vertrouwt het niet
en wil weten wat zij hier te zoeken heeft.
‘Ik ben hier te gast,’
antwoordt de vrouw. ‘Ik mag van Karin zolang in haar atelier logeren. Totdat
ik iets anders heb gevonden. Meer kan ik er niet over zeggen. Het was
niet de bedoeling dat jullie me hier zouden treffen. Ik zou me tegen elf uur,
als jullie de kist zouden komen ophalen, terugtrekken op het vlierinkje. Want
het mag niet bekend worden dat ik hier tijdelijk woon. Dus ik zou het erg op
prijs stellen als jullie er met niemand over willen praten.’
Emma weet niet wat ze
ervan moet denken. Ze kan haar nieuwsgierigheid nauwelijks bedwingen. De vrouw
komt heel beschaafd over. Op het chique af. Een dame uit de betere kringen. Het
feit dat ze keurig Engels spreekt, is op zich niet zo gek, aangezien Engels al
lang geleden tot wereldtaal is gepromoveerd. Maar Emma vindt het wel verdacht
dat ze niet het gebruikelijke landelijke dialect spreekt, of desnoods een van
de andere dialecten. Het kan bijna niet anders, of ze moet uit een ver land
komen. Waarschijnlijk is ze een asielzoeker.
Ik kan mijn ogen niet
van haar afhouden. Wat een prachtige vrouw. Maar Emma gunt me de tijd niet om
me nog langer aan haar te vergapen. Ze troont me mee naar de hoek van het
atelier waar een rechtopstaande kist staat, met aan de voorkant een deksel die,
doordat de kist rechtop staat, meer weg heeft van een deur.
‘Voilà,’ zegt ze. ‘Je
cadeautje. Hartelijk gefeliciteerd.’ En ze geeft me een obligate maar
welgemeende zoen op mijn wang.
Ik geef haar een zoen
terug.
‘Mag ik het pakje al
openmaken?’ vraag ik, gretig als een jengelend kind. En als Emma me verbaasd
aankijkt, proest ik het uit van het lachen. Dan speelt ze het spelletje mee.
‘Kun je niet even
wachten tot we thuis zijn?’ roept ze bars, terwijl ze me bestraffend aankijkt,
maar haar gezicht slechts met moeite in de plooi kan houden.
‘Nee, ik wil het nú
uitpakken,’ drein ik.
‘Nou, vooruit dan maar,’
geeft Emma zich gewonnen met geveinsde ergernis.
Ze heeft er rekening mee
gehouden, want ze heeft een beitel meegenomen. Onnodig, want aan de wand hangen
rijen beitels, gutsen, mesjes en allerhande ander gereedschap.
Ze wringt haar beitel
tussen de zijkant van de kist en de deksel en wrikt hem heen en weer totdat de
deksel loskomt. Ik mag het laatste rukje geven en het deksel openen. Dan zie ik
wat erin zit en spring een gat in de lucht.
‘Het Naakt van Ricardo
Omzicht!’ roep ik enthousiast uit. Ik vlieg Emma om de nek en smoor haar bijna.
Emma weet zich geen raad
met deze explosie van blijdschap, bevrijdt zich quasi-ontroerd uit mijn
houdgreep en kijkt schichtig naar de vrouw die het tafereeltje belangstellend
gadeslaat.
‘Hij vindt het beeld
heel mooi,’ zegt Emma ter verontschuldiging. Maar ik denk dat de vrouw dat zo
ook wel begrijpt. Wat zich voor haar ogen heeft afgespeeld, vertedert haar. Ze
staart in de verte alsof ze herinneringen oproept aan al die keren dat ze zelf
vurig werd omhelsd. Lang geleden alweer, schat ik in, want ik zie de heimwee in
haar ogen.
We kantelen de kist
zodat hij op zijn rug komt te liggen en we hem als een baar naar de auto kunnen
dragen. Met een korte groet nemen we afscheid van de vrouw en ik vraag haar of
ze de deur achter ons dicht wil doen. Als ik haar daarbij aankijk en zij mij
aankijkt en knikt, voel ik een warme golf van medelijden door mijn lichaam
trekken. Ik denk dat het medelijden is.
Fragment 10
Hoofdstuk 4 Karin
Ik
hou van face-to-face-contacten en ben niet zo’n fan van overleg op
afstand. Ik vind het belangrijk om ter plekke iemand in de ogen te kunnen
kijken om te controleren of aan al mijn wensen en eisen is voldaan. Dat weet
iedereen nu zo langzamerhand wel. Desondanks moet ik elke keer weer uitleggen
waarom ik het liefst persoonlijk langskom en niet kies voor het gemak van internet-conferencing
of andere vormen van internetoverleg.
Ik
heb de kliniek dus vanochtend gezept dat ik straks langskom om te checken of
alles gereed is voor vanmiddag. Ze begonnen meteen alweer te mekkeren dat ik
mijn tijd vast wel beter kon gebruiken. Maar ik heb mijn lesje inmiddels wel
geleerd. Als ik niet persoonlijk langskom om te controleren of de ingreep staat
ingepland voor het afgesproken tijdslot, of er een gekwalificeerde abortus-arts
of chirurg klaar staat en er voldoende tijd is ingeruimd voor de ingreep,
bestaat er een kans dat ik voor verrassingen kom te staan als ik de overtreder
aflever. Dat is mij verschillende keren overkomen. En ik vind dat je dat de
overtreders niet kunt aandoen. De ingreep die ze moeten ondergaan, vormt al een
enorme inbreuk op hun lichamelijke integriteit. Daar moet niet al te licht over
worden gedacht en er mag niet slordig en lichtvaardig mee worden omgesprongen.
Dat gebeurt nog steeds veel te vaak: het zijn tóch maar overtreders.
Daar
kan ik me zó kwaad over maken. Overtreders of niet, het zijn gewone, beschaafde
mensen die in hun ogen een goede reden hadden om zich niet aan de wet te
houden, maar die verkeerd hebben gegokt. De ingreep die daar noodzakelijkerwijs
op volgt, mag niet worden beschouwd als een afstraffing, maar als een vorm van
herstel van een toestand die niet in overeenstemming is met de wet, en meer in
het bijzonder met de voorgeschreven reproductie-factor. Dat moeten zij van de
kliniek nou eindelijk eens beseffen. We leven niet meer in het jaar honderd.
Doordat ze in de kliniek inmiddels wel weten dat ik zelf altijd de laatste controle doe, komt het gelukkig nog maar zelden voor dat er iets fout gaat met de planning. Mijn bezoek vooraf is nu dus min of meer een formaliteit. Zo zie ik het tenminste, de werknemers van de kliniek gelukkig nog niet.
Binnen
een kwartier ben ik al klaar en rijd dan meteen door naar het eigenlijke doel
van mijn reis. Het is al mijn tweede deze week. Ik heb me gelukkig een paar
dagen kunnen voorbereiden op weer zo’n hartverscheurend tafereel: het ongeloof,
de tranen van machteloosheid, of juist die gelatenheid en de verlamming op de
gezichten als ik nog eens herhaal wat hen te wachten staat. Maar het is niet
genoeg. Tijdens de reis moet ik voortdurend bij mezelf herhalen, als een
mantra, dat ik met deze zware taak de mensheid en de aarde een dienst bewijs.
En dat het algemeen belang nu eenmaal zwaarder weegt dan het individuele belang
van degenen die zich daar niet aan willen onderwerpen. Ik zeg het zelfs hardop
tegen mezelf, maar het wil maar niet landen in mijn rechterhersenhelft. Ik kan
‘de mensheid’ maar moeilijk zien als een entiteit die van grotere betekenis is
dan het enkele individu dat diezelfde mensheid in zich meedraagt. Ik vraag me
zelfs af of elk afzonderlijk individu voor het universum niet evenveel betekent
als de mensheid in haar totaliteit, niet alleen in mijn beleving, maar ook
rationeel gezien.
Ik heb bij mijn zoektocht naar antwoorden op de vragen en onzekerheden die mijn eeuwige gepieker opleveren, altijd veel steun aan de wijze woorden van Bert. Elke keer als ik hem zie en bij hem neerhurk om een praatje te maken, beurt hij me weer op met zijn ongecompliceerde kijk op zaken. Nou ja, ongecompliceerd? Ik heb grote bewondering voor Bert. Hij is in de loop van de jaren steenrijk geworden. Maar in plaats van met pensioen te gaan en te rentenieren, heeft hij de leiding van zijn onderneming overgedaan aan zijn bedrijfsleider en al zijn geld in het bedrijf geïnvesteerd. Zelf is hij in een eenvoudig flatje gaan wonen en brengt zijn dag door op de hoek van een straat, als bedelaar. Het geld dat hij ophaalt, schenkt hij aan noodlijdende asielzoekers, die al sinds jaar en dag nog slechts een magere basisuitkering krijgen uit de overheidskas en niet langer bijna kosteloos gebruik kunnen maken van de sociale voorzieningen, zoals de gezondheidszorg. Daar is al lang geleden toe besloten om potentiële asielzoekers en andere immigranten af te schrikken. Daarnaast heeft de overheid vooral tegemoet willen komen aan de kritiek van het merendeel van de bevolking dat met name migranten veelvuldig gebruik maken van het steeds verder uitgeklede voorzieningenniveau. De belastingbetalers zouden er krom voor hebben gelegen, terwijl ze er zelf nauwelijks nog profijt van hebben, mede vanwege het verdringingseffect dat het vele gebruik door migranten met zich mee zou brengen. Dat noodlijdende asielzoekers er niet langer kosteloos gebruik van kunnen maken, is volgens het kabinet het logische gevolg van het overheidsbesluit om de uitkomst van het referendum over deze materie serieus te nemen en ook de laatste restjes van de vroegere verzorgingsstaat op te ruimen. Daartegenover staat een enorme belastingverlaging die de burgers in staat stelt om zelf de gezondheidszorg in te kopen die het best past bij hun eigen situatie, hun eigen inkomen en hun eigen bestedingspatroon.
Het
gezag weet dat Bert het geld dat hij inzamelt, weggeeft aan de armlastigen van
de samenleving, de asielzoekers, en beschouwt het dus als collecteren. Vandaar
dat hij niet van de straat wordt gehaald wegens bedelarij.
Elke
keer als ik in mijn vrije tijd de stad inga om te shoppen, loop ik even bij hem
langs. En dan leg ik hem de vragen voor die me op dat moment bezighouden. Hij
heeft dan altijd wel een wijze raad. Vaak daagt hij me uit en laat mij dan zelf
het antwoord geven op mijn eigen vragen door ze vanuit verschillende invalshoeken
te benaderen. Zo heeft hij me ooit mijn vraag of de individuele mens
ondergeschikt is of moet zijn aan het algemeen belang of juist andersom, zelf
laten beantwoorden aan de hand van twee, op het eerste gezicht onverenigbare
gezichtspunten. Althans dat heeft hij geprobeerd.
Hij
vertelde me dat je het gedrag van de mens globaal gesproken kunt beschrijven en
analyseren vanuit twee invalshoeken: vanuit een metavisie-perspectief of vanuit
het belevings-perspectief. Wat simpeler gezegd: vanuit een rationele
helikopterview of vanuit onze eigen beleving als mens, dus met hart en ziel.
Bert beweert dat je vanuit je eigen beleving heel anders tegen de wereld en je
medemens aankijkt dan vanuit een metavisie-perspectief. Stel je maar eens voor,
zegt hij, hoe je in je belevingsmodus een verliefdheid, een mooi stuk muziek of
een prachtig kunstwerk ondergaat, en hoe je in je belevingsmodus aankijkt tegen
misdrijven als mishandeling, zedendelicten, moord en doodslag, en in het groot:
tegen pandemieën, hongersnood, oorlogen en genocide. Bert verzekerde mij dat
diezelfde gebeurtenissen en omstandigheden in een heel ander daglicht komen te
staan als we ze vanuit een metavisie-perspectief bezien. We achtten vroeger, om
maar eens wat te noemen, bepaalde misdrijven in onze beleving hoogst
afkeurenswaardig en bestraften die met de zwaarste straffen. Want we verweten
de dader dat hij dat misdrijf had gepleegd terwijl hij ook de keuze had om dat
niet te doen. Dat rekenden we hem zwaar aan, dat moest worden vergolden.
Daarbij gingen we, en gaan we nog steeds, uit van de veronderstelling dat de
mens een keuzevrijheid heeft en dat hij, in onze beleving, dus ook de verkeerde
keuzes kan maken.
Maar
vanuit het metavisie-perspectief is de mens het product van een aantal externe
factoren, zoals zijn omgeving, zijn voorgeschiedenis, de plek waar, en de
omstandigheden waaronder hij is opgegroeid. Maar ook van een aantal interne
factoren, zoals zijn talenten, zijn hersencapaciteit, zijn lichamelijke en
geestelijke conditie en tal van andere erfelijke factoren. Al deze externe en
interne factoren beperken niet zozeer de keuzevrijheid van de mens, maar
genereren wel bepaalde hersen-impulsen die bepalend zijn voor de (vrije) keuzes
die een mens in zijn leven maakt. Dat geldt zowel voor elke individuele mens,
als voor de mensheid in haar totaliteit. Het komt er uiteindelijk op neer dat
vanuit een metavisie bezien, alles direct of indirect is gericht op het in
stand houden van de mens als soort. Dat geldt niet alleen voor het
belangrijkste instrument voor het voortbestaan van de mens: de liefde tussen
man en vrouw. Daarbij ervaren beide partners de gevoelens die ze voor elkaar
koesteren, als iets moois, iets verhevens, waaraan menig lied, verhaal,
muziekstuk en kunstwerk is gewijd. Maar die gevoelens zijn uiteindelijk slechts
gericht op dat ene banale doel: de voortplanting. Dat geldt, hoe vreemd dat ook
klinkt, in wezen ook voor oorlogen, genocide, misdrijven en pandemieën. Dat
zijn allemaal, direct of indirect, overlevingsstrategieën van de mensheid,
gericht op het in stand houden van de soort. Bij bepaalde diersoorten vinden we
het heel normaal dat het recht van de sterkste geldt, en dat soortgenoten
elkaar bijna, en soms zelfs daadwerkelijk, afslachten om als overwinnaar de
macht naar zich toe te trekken en de eigen genen te kunnen doorgeven. Bij
mensen accepteren we dat in beginsel niet, omdat we het nuchtere
metavisie-perspectief grotendeels hebben ingewisseld voor het
belevings-perspectief. Paradoxaal genoeg hebben we dus als rationeel denkend wezen
in de loop van de tijd steeds meer afstand genomen van het
metavisie-perspectief en dus ook van de eigenlijke ratio van het mens-zijn: de
instandhouding van de soort tegen elke prijs. Daar zijn andere, in onze ogen
belangrijkere waarden voor in de plaats gekomen. Zoals het uitgangspunt dat
elke individuele mens in beginsel optimale bescherming verdient voor zover
daarmee het welzijn en de rechten van ieder ander niet in het gedrang komen.
Dat laatste is echter een heikel punt, want waar ligt de grens. Die
randvoorwaarde kan leiden tot opvattingen als: ‘de pleger van een misdrijf, wat
daar ook onder wordt verstaan, moet worden gestraft of zelfs geëlimineerd’, en
meer in het algemeen tot opvattingen als: ‘eigen volk eerst’. Zijn dergelijke
opvattingen laakbaar? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Zo vinden we
tegenwoordig (anders dan vroeger) dat het niet past in een beschaafde
samenleving om daders van misdrijven te straffen in plaats van ze te
herprogrammeren, terwijl de opvatting ‘eigen volk eerst’ vroeger ondenkbaar
was, maar tegenwoordig weer gemeengoed lijkt te worden. Zo zie je dat er
voortdurend verschuivingen optreden in de dialectische verhouding tussen het
metavisie-perspectief en de belevingsmodus.
Het
slot van Berts betoog is dan altijd: vraag jezelf steeds af vanuit welk
perspectief je iets wilt betekenen voor de samenleving, vanuit het
belevings-perspectief, waarbij de mens als individu of als groep voorop staat,
of vanuit het metavisie-perspectief, waarbij de mensheid in abstracto de hoofdrol
speelt. Maar vooral: zoek altijd de voor jou optimale balans tussen beide
perspectieven bij elke beslissing die je neemt.
Ik begrijp niet altijd alles van wat hij zegt, maar ik weet wel dat zijn lessen mijn kijk op de wereld, en op de mensheid, maar ook op mijn omgeving en op mijn werk, hebben genuanceerd. Dat zal ongetwijfeld leiden tot ‘hersen-impulsen’ (zoals hij dat noemt) die medebepalend zijn voor mijn keuzes, ook al denk ik dat ik die altijd welbewust helemaal zelf maak.
Fragment 11
Toch
laat dat alles onverlet dat ik nog steeds opzie tegen mijn bezoek aan de
overtreders. Ik ben in ieder geval blij dat mijn komst is aangekondigd door het
secretariaat, zodat ze gelukkig al op het ergste zijn voorbereid.
De
boordcomputer zegt dat we er bijna zijn. Ik schakel hem over op de automatische
piloot en lees de stukken nog even door. Dan kan ik ze straks bij hun voornaam
noemen – dat wekt vertrouwen en het breekt het ijs een beetje – en kan ik
enigszins anticiperen op wat ze ter verdediging zullen aanvoeren om hun
overtreding goed te praten. Want dat is bijna standaard. Alle koppels doen
altijd nog een uiterste poging om te ontsnappen aan wat hen te wachten staat.
Als
ik met een snelle blik de stukken heb gescand, en hun situatie me weer helder
voor ogen staat, berg ik de map op. Ik klap de spiegel open om mijn haar te
fatsoeneren en mijn make-up te controleren, en kijk mezelf daarna een paar
minuten streng aan. Daar moet ik vooraf altijd even op oefenen om te voorkomen
dat ik medelijden en begrip uitstraal, want dan sta je al met 0-1 achter. Ik
probeer me de wijze waarop ik mijn gezichtsspieren straktrek, goed in te
prenten, want daar heb ik zo meteen alleen maar profijt van. Als ik me maar
genoeg concentreer op mijn eigen gezichtsuitdrukking, hoef ik immers niet bang
te zijn dat mijn gewetenswroeging de overhand krijgt.
Maar ik trap er steeds weer in. Juist als je je uiterste best doet om er niet aan te denken, dringen zich in alle hevigheid de nare gebeurtenissen op die de overtreders zijn overkomen en die hen hebben doen besluiten de reproductie-factor niet in acht te nemen. Ik wil er eigenlijk niet bij stilstaan. Maar ik weet al bij voorbaat dat het altijd, dus ook nu weer, discussies zal opleveren, ondanks dat de regels en de ratio daarvan duidelijk zijn. Iedereen moet toch zo langzamerhand wel weten dat in de reproductie-factor is ingecalculeerd dat sommige ouders geen kinderen willen of kunnen krijgen, maar ook dat ouders soms worden getroffen door het noodlot, waardoor ze een of meer kinderen kwijtraken. Immers, de landelijke reproductie-factor is 1.8, terwijl het aantal kinderen dat een vrouw mag baren, maximaal 2 is. Daaruit moet zelfs de grootste domoor zijn conclusies kunnen trekken. Die discrepantie is er niet voor niets. Desondanks moet ik dat elke keer weer uitleggen. Ik word daar zo moe van.
Het laatste deel van de rit rijd ik door heuvelachtig terrein dat nog niet is bebost. Ik kan kilometers ver kijken en zie verspreid in het landschap hier en daar een rood dak van een huisje. De huisjes zijn gebouwd in de stijl van de boerderijen die hier ooit in een ver verleden hebben gestaan. Het landschap en de huisjes bezorgen mij een gevoel van heimwee naar tijden die ik zelf nooit heb meegemaakt. Heel even vergeet ik waarom ik hier ben.
De
auto slaat precies op het ingestelde tijdstip rechtsaf de oprit op van het huis
waar ik moet zijn. Als ik uitstap komt de bewoner, een man van rond de dertig,
met opgetrokken wenkbrauwen op me aflopen. Hij ziet er slecht uit. Zijn
roodomrande ogen liggen diep in de kassen. Er lopen verticale rimpels over zijn
magere wangen, als haarscherpe groeven die er met een mes zijn ingekrast. En
zijn lange vettige haar hangt in slierten half over zijn gezicht. Hij kijkt me
aan met dode ogen en doet, als hij dichtbij is, zijn mond open om iets te
zeggen, alsof hij naar adem hapt als een vis op het droge.
Ik
loop naar hem toe en ik begroet hem met een lichte buiging, maar die
beantwoordt hij niet.
‘Wat
doet u hier?’ vraagt hij verbaasd.
‘Er
is u toch doorgegeven dat ik langs zou komen?’ zeg ik en ik doe alsof ik mijn
papieren raadpleeg om te controleren of dat wel klopt. Ik weet ook wel dat
overtreders vaak veinzen dat ze van niets weten en in een soort ontkenningsfase
zitten nadat ze bericht hebben gekregen dat ik hen kom ophalen. Alsof ze
daarmee het onvermijdelijke kunnen uitstellen, of omdat ze het simpelweg niet
kunnen geloven.
‘Ja,
we hebben bericht gehad,’ zegt hij. ‘Maar er is al iemand langs geweest. Hij
zei dat u was verhinderd en dat hij op het laatste moment was opgeroepen om u
te vervangen. Hij had vreselijk veel haast, want het moest er even tussendoor.
We kregen niet eens fatsoenlijk de tijd om afscheid te nemen en ik mocht ook
niet mee om erbij te zijn. Hij zou me aan het eind van de middag bellen om
verslag te doen en me te informeren over wat er verder staat te gebeuren.’
‘Wat
krijgen we nou!’ roep ik uit. ‘U houdt me toch niet voor de gek, hoop ik? U
bent geïnformeerd over de maatregelen die u te wachten staan als blijkt dat u
de handhaving boycot of dwarsboomt. U weet dat u dan, als vermoedelijk
medeplichtig aan de verdwijning van uw vrouw, wordt gegijzeld totdat u ons weet
te vertellen waar uw vrouw zich bevindt, en dat uw huis en uw erf grondig
zullen worden doorzocht tot we hebben gevonden waar we naar zoeken. Daarnaast
zullen uw vrienden en familie worden bezocht, hun woningen overhoop gehaald en
hun gangen nagegaan om uit te sluiten dat zij erbij betrokken zijn of er meer
van weten. Wilt u dat allemaal op uw geweten hebben? Ook zullen we uw auto en
alle apparatuur waarmee u kunt communiceren met de buitenwereld, in beslag
nemen, want we willen er zeker van zijn dat u geen contact heeft met uw vrouw,
of haar bevoorraadt. Denkt u dat u dat aankunt? Hoelang denkt u dat vol te
houden?’
‘Maar
ik heb u toch al gezegd dat ze is opgehaald door uw vervanger!’
‘U
bent wel een volhouder, merk ik. Hoe zag die man eruit?’
‘Hij
was lang, had een wat slungelig lichaam, een bijna kaal hoofd en een
gladgeschoren spits gezicht met een scherpe neus, grote oren en donkere ogen met
daarboven donkere wenkbrauwen.’
‘Dat
zegt me niets. Ik zal het navragen bij het secretariaat. Als u een moment
heeft.’
Ik
zep het hoofdkantoor en vraag de secretaresse of ze iets weet van een
plaatsvervanger die voor mij zou zijn ingevallen. Ze weet van niets.
‘Wat
moet ik nu met u?’ vraag ik.
‘Ik
weet het niet. Ik zweer dat die man zei dat hij u moest vervangen en dat hij
haar heeft meegenomen. Ik ga zoiets toch niet verzinnen?’
‘Ik
weet het goed gemaakt. Ik heb de bevoegdheid en beschik over de hard- en
software om al uw communicatieapparatuur uit te schakelen. Dat ga ik zo meteen
ook doen. Maar eerst geef ik u nog een kans om te bekennen dat u zich heeft
willen onttrekken aan de handhaving. Als u blijft weigeren zal ik al het
mogelijke doen om aan te tonen dat u zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Met
alle middelen die tot mijn beschikking staan en waarvan, zoals u zult
begrijpen, de kosten voor uw rekening zullen komen.’
‘Maar
ik kan helemaal niet zonder communicatieapparatuur! Die man zou eind van de
middag contact met me opnemen om te vertellen hoe het is gegaan en wat er
verder staat te gebeuren. Zet dan in ieder geval mijn zepper nog niet uit.’
‘Als
het werkelijk waar zou zijn wat u beweert, hoeft u er niet op te rekenen dat
die man u vanmiddag belt. Want hij is bij ons niet bekend. Dus zal er iets
anders aan de hand zijn. Dan zou ik maar hopen dat hij niets kwaads in de zin
heeft.’
Als
ik dat zeg, krimpt hij ineen en zie ik op zijn toch al zorgelijke gezicht de
paniek.
‘O
god!’ roept hij uit.
Het
lijkt erop dat hij werkelijk in een shock raakt nu hij zich realiseert wat er
gebeurd kan zijn.
‘Maar
hoe kan hij dan weten dat u vandaag langs zou komen, zodat hij kon doen alsof
hij uw plaatsvervanger was?’ kreunt hij.
Daar
kan ik geen antwoord op geven en ik begin langzaam maar zeker te geloven dat
hij de waarheid spreekt.
‘Ik
zal vandaag nog geen apparatuur uitschakelen of andere maatregelen treffen,’
beloof ik. ‘Tenminste, als u me met de hand op uw hart belooft dat u daar geen
misbruik van zult maken. Ik zal een onderzoek starten en kom morgen terug om te
vertellen hoe we het verder gaan aanpakken. Maar als blijkt dat u me maar wat
op de mouw hebt gespeld, weet ik u te vinden, wees daarvan overtuigd.’
‘Dank
u, dank u wel,’ fluistert hij en hij grijpt mijn hand om hem te schudden. Maar
ik gruw van handcontact, ruk vol afkeer mijn hand los en maak aanstalten om te
vertrekken.
Als
ik naar mijn auto loop en nog een keer omkijk om met een knikje afscheid van
hem te nemen, zie ik dat er van zijn paniekaanval amper meer iets is te merken.
Ik geloof zelfs dat ik een nauwelijks zichtbare glimlach op zijn gezicht zie
verschijnen, maar dat hij, als hij mij ziet kijken, zijn mond weer snel
verkrampt tot een strakke streep.
Ik
weet niet wat ik ervan moet denken. Misschien verbeeld ik het me.
Fragment 12
Hoofdstuk 5 Peter
We zijn het al snel eens
over de plek waar Het Naakt moet komen te staan: tegen het stukje muur naast
het voorraam. Daar komt het prachtig tot zijn recht, vooral doordat het
daglicht dat door het voorraam de kamer binnenkomt, een subtiel strijklicht
over het beeld werpt, waardoor het schaduw-lichtspel het in al haar wulpse
vormen tot leven wekt.
Een ander voordeel is,
dat het Naakt op die plek vanaf de straat niet zichtbaar is. Wel vanuit de
achtertuin, maar daar komt nooit iemand. Bezoek ontvangen we nog maar zelden.
Alleen Karin en Jasper komen nog geregeld langs. Mijn oud-collega’s zijn me
vergeten. En sinds na mijn ontslag de laster en kwaadsprekerij over mijn
persoon en over mijn opvattingen op internet niet meer te stuiten zijn, en zelfs op opruien
beginnen te lijken, heeft ook Emma geen zin meer om eigen vrienden of collega’s
uit te nodigen. Dus ik hoef niet bang te zijn dat het Naakt wordt
ontdekt. Want dat zou bevestigen wat iedereen allang denkt te weten of
vermoedt: dat ik vrouwen reduceer tot kunst- en seksobjecten, en hun schoonheid
bezing in plaats van hen serieus te nemen. Maar ik blijf erbij dat het één het
ander niet hoeft uit te sluiten. Ik zal me wat dat betreft nooit gewonnen
geven.
In het verleden hadden groepen immigranten uit bepaalde regio’s nogal moeite met onze liberale opvattingen over vrouwen, over de manier waarop ze over straat gingen, en over hun rol en positie in de samenleving. Mede uit respect voor deze nieuwe landgenoten heeft dat vele jaren geleden geleid tot een cultuuromslag in de man-vrouwverhouding. Sluipenderwijs. Maar zo lang als ik leef zal ik weigeren me daarbij neer te leggen. Ik heb uit documentaires uit die tijd begrepen dat vrouwen die waren aangerand, nageroepen of nagefloten, werd verweten dat ze dat over zichzelf hadden afgeroepen door korte rokjes te dragen of schaamteloos met strakke truitjes of diepe decolletés over straat te lopen. Er werden ook vergelijkingen gemaakt: als er bij jou wordt ingebroken, zal de verzekering de schade niet dekken als je je huis niet deugdelijk had afgesloten. Datzelfde geldt voor vrouwen die er zó uitdagend bijlopen dat ze mannen bijna uitnodigen tot onzedelijk gedrag of onzedelijke opmerkingen. Dat soort argumenten werd ter vergoelijking van het wangedrag van bepaalde migrantenjongeren tegenover vrouwen opgevoerd door ruimdenkenden van het type dat we nu Bruggers zouden noemen. En daar werd vooral dankbaar gebruik van gemaakt door allochtone jongens die van huis uit niets gewend waren, en hun handen niet thuis konden houden als ze een vrouw tegenkwamen die zich niet had gehuld in allesbedekkende hobbezakken. Zij verweten vrouwen die zich luchtig of sexy kleedden, dat ze erbij liepen als hoeren. Dat ze dus niet raar moesten staan te kijken als ze ook werden behandeld als hoeren. En als deze jongeren werden afgerekend op hun wangedrag, kropen ze standaard in de rol van slachtoffer van institutionele discriminatie, etnische profilering en racisme. Zij moesten immers, vonden ze, worden beschouwd als volwaardige landgenoten, en eisten dat hun opvattingen, normen en waarden net zo serieus werden genomen als die van de autochtone bevolking. Cultuur is niet iets statisch, maar is altijd in ontwikkeling, beweerden ze. Want, zo praatten ze de toenmalige equivalenten van de huidige Bruggers na: kijk maar eens naar jullie eigen cultuur. Ook jullie cultuur is de uitkomst van steeds wisselende invloeden van binnenuit en van buitenaf. Als cultuur iets statisch zou zijn, zouden jullie destijds ook nooit excuses hebben aangeboden voor de slavenhandel die eeuwen geleden heeft bijgedragen aan jullie welvaart, en die jullie in het verre verleden blijkbaar wél normaal vonden. Jullie zouden dus eens moeten ophouden je eigen cultuur, en al die achterlijke en achterhaalde waarden en tradities die daar deel van uitmaken, te zien als iets onveranderlijks en ons eindelijk eens serieus moeten nemen.
Maar in plaats van daar
tegenin te brengen dat we in dit land nu eenmaal hebben afgesproken dat je je
huis behoorlijk op slot doet om inbrekers buiten de deur te houden, maar ook
dat vrouwen met korte rokjes en een diep decolleté over straat mogen lopen als ze
dat willen, zijn we gezwicht voor het begrip dat we in dit land altijd weer
hebben voor andersdenkenden.
Ik zeg altijd maar: alle haat de wereld uit, te beginnen bij de zelfhaat.
Ik kan mijn ogen bijna
niet afhouden van het beeld. Ik zie iets bekends in dat gezicht, maar ik kan
het niet thuisbrengen. Waar heb ik dat mooie, lieve gezicht met die prachtige
grote, amandelvormige ogen en die klassieke rechte neus eerder gezien?
Maar ik krijg geen
gelegenheid om er lang bij stil te staan, want de oven meldt dat de taart die
ik voor mezelf aan het bakken ben, klaar is en na tien minuten afkoelen kan
worden gegeten. Ik heb, op aanwijzingen van de oven, alleen de benodigde
ingrediënten hoeven in te voeren. Bij uitzondering gun ik mezelf vandaag een in
alle opzichten maximaal gebruik van de gerobotiseerde en computergestuurde
apparatuur in huis, zodat het net lijkt alsof ik op mijn verjaardag door iemand
word verwend en in de watten word gelegd. Zelfs het afkoelen van de taart in de
oven gebeurt geheel automatisch en mechanisch, zodat ik niet eens de oven open
hoef te zetten. Maar ik ben ongeduldig. Het is een appeltaart. Die mag nog wel
een beetje warm zijn als je hem eet. Het enige nadeel is, dat de stijfgeklopte
slagroom die erop wordt gespoten zodra ik aangeef dat ik hem alvast wil
aansnijden, door het nog warme gebak snel vloeibaar wordt. En dan blijkt weer
dat ik niet gewend ben me alles uit handen te laten nemen. Als ik zeg dat ik de
taart alvast wil aansnijden, krijg ik als reactie de vraag of ik wel zeker weet
dat ik de taart niet automatisch in acht eenpersoonsporties wil laten snijden
als hij voldoende is afgekoeld
‘Doe maar,’ antwoord ik.
De taart met slagroom wordt vervolgens na vijf minuten in acht eenpersoonsporties de oven uitgeschoven, netjes op vetvrije en keurig om elk stukje taart heen gevouwen witte papiertjes (cirkelvormig en met randen als kanten ruches). Ik val aan en ben onverzadigbaar. Want ik heb een weeïg gevoel in mijn maag, wat ik achteraf gezien ten onrechte heb aangezien voor een hongergevoel. Nadat ik in korte tijd de hele taart heb verorberd, blijkt dat het weeïge gevoel alleen maar erger is geworden en begin ik me misselijk te voelen.
Ik besluit een luchtje
te gaan scheppen.
Na een half uur is de
misselijkheid over en overweeg ik bij Insettonini een insectenburger te kopen
voor bij de lunch. Die zal ik thuis weer opwarmen tegen de tijd dat ik trek
begin te krijgen. Ik moet er nu nog even niet aan denken, maar ik weet zeker
dat ik straks blij zal zijn dat ik een vooruitziende blik had. Dan doe ik alsof
ik me laat verrassen en niet ikzelf, maar iemand anders een insectenburger voor
me heeft bereid of gekocht. Nou, vooruit dan maar, voor mijn verjaardag.
Als ik bij Insettonini de insectenburger heb laten inpakken en op het punt sta weer richting huis te gaan, realiseer ik me dat Karin en Jasper hier dichtbij wonen. Ik kan wel even aanwippen bij de jonge vrouw in Karins atelier. Ik ben ervan overtuigd dat zij een ongeregistreerde asielzoeker is, die ondergedoken zit om niet te worden opgepakt en het land te worden uitgezet door een stel asielzoekersjagers. Zoals de knokploeg van Pablo. Het lijkt me nogal eenzaam zo in je eentje in een vreemde omgeving, dus ze kan wel wat gezelschap gebruiken. En ik ook wel. Emma moet vanavond nog tot zeven uur werken, dus zelf zit ik thuis ook maar in mijn eentje te kniezen. Ik bestel nog een insectenburger en laat die ook inpakken.
Ik verwacht dat de vrouw
zal schrikken als ik onaangekondigd aan kom waaien en haar wellicht stoor bij
haar bezigheden. Maar ze heeft me al zien aankomen en houdt zelf de deur al
voor me open.
‘Bent u iets vergeten?’
vraagt ze.
Er gaat een schok door
me heen. Ik herken die glimlach. Als ze ziet dat haar verschijning me van mijn
stuk brengt en ik met mijn mond vol tanden sta, kijkt ze me vragend aan. Maar
al snel verschijnt er weer een glimlach op haar gezicht. Diezelfde
glimlach.
Ik schud mijn hoofd.
‘Ik was toevallig in de
buurt en dacht dat je wat gezelschap misschien wel op prijs zou stellen. Zo
niet, dan moet je het zeggen, hoor.’
Ze reageert niet.
‘Wij vroegen ons
vanochtend af of jij hier zit ondergedoken. En of je misschien een asielzoeker
bent op de vlucht voor asielzoekersjagers.’
Ze zegt nog steeds
niets.
‘Ik had met je te doen.
Vandaar. Zoals ik al zei: ik was in de buurt. Maar als ik stoor, ben ik zo weer
weg.’
‘Nee, natuurlijk niet.
Kom binnen.’
Ze gebaart dat ik binnen
mag komen.
‘Ik was aan het lezen.
Ik zit de hele dag te lezen. Karin heeft me een kist vol boeken geleend.
Boeiend allemaal, maar ik vind het fijn om af en toe iets anders te kunnen doen
dan lezen, en vooral: met iemand te kunnen praten.’
Ze wijst me de stoel aan
tafel tegenover haar, en gaat koffiezetten met een oud espressoapparaat.
‘Ik heb gelezen dat je
in dit land koffie aanbiedt als je iemand op bezoek krijgt. Koffie?’
‘Ja, graag.’
Ze laat het
espressoapparaat het werk doen en komt tegenover me zitten. Ze kijkt me aan.
‘Je hebt gelijk. Ik ben
een asielzoeker. En ik ben op de vlucht voor asielzoekersjagers. Karin heeft
zich over mij ontfermd. Ik mag in haar atelier wonen totdat ik voldoende ben
hersteld en aangesterkt om me bij het asielzoekerscentrum aan te melden en me
te laten inschrijven. Karin vindt dat ik er de tijd voor moet nemen. Om bij te
komen van wat me is overkomen. Maar ik denk dat ze overbezorgd is. Ik wil het
liefst alles zo snel mogelijk afhandelen, want ik voel me niet op mijn gemak
zolang ik nog geen verblijfsstatus heb, hoewel zij me heeft verzekerd dat ik
hier veilig ben.’
‘Wat is jou dan
overkomen?’ wil ik weten.
En dan vertelt ze haar
verhaal. Over hoe ze haar ongeboren kindje is kwijtgeraakt.
Als ze klaar is, kan ik
nauwelijks een woord uitbrengen en leg in plaats daarvan mijn hand op de hare
als een gebaar van troost. Weer die glimlach, maar een droeve dit keer.
‘Maar ik mag nog van
geluk spreken,’ relativeert ze haar lot. ‘De meeste anderen van mijn groep zijn
inmiddels alweer thuis nadat ze in ons eigen land een gedwongen abortus en een
sterilisatie hebben moeten ondergaan. Maar sommigen kunnen na hun ontslag uit
de kliniek nergens heen, want die hebben huis noch haard meer en zijn al hun
geld kwijt. Enkele vrouwen hebben zelfs bij hun familie geld moeten lenen om de
reisleider te betalen voor de overtocht over zee en het vervoer over land.
Daarnaast heeft hij iedereen een dure signaalneutralisator aangesmeerd. Die
werkte niet eens, nou ja, die werkte wel, maar averechts. Want volgens mij zijn
de asielzoekersjagers ons juist door die dingen op het spoor gekomen in plaats
van dat ze ons hebben beschermd tegen de geavanceerde signaalontvangers
waarover zijzelf beschikten.’
Ze denkt even na.
‘Ik heb zó met hen te
doen. Dag en nacht, zelfs in mijn dromen, denk ik aan wat ze hebben moeten
doormaken. Ik kan vooral die vreselijke beelden van die man niet uit mijn hoofd
krijgen, die bullebak, de leider van die groep. Hij heeft een paar vrouwen die
hun geboortechip hadden laten verwijderen, neergeschoten en achtergelaten in het bos. Voor
de wolven. En toen een andere vrouw hem daarna aanviel en hem met een mes wilde
neersteken, was hij haar te snel af en heeft haar uit wraak voor de ogen van de
andere vrouwen verkracht. Als waarschuwing. Ik zeg het niet gauw, want ik ben
normaal gesproken niet zo haatdragend, maar als ik die man ooit nog eens
tegenkom, weet ik niet wat ik zal doen.’
Ze is weer even in
gedachten verzonken.
‘Soms zit ik wel eens te
dagdromen en dan stel ik me voor dat ik, zodra ik alles heb geregeld en me heb
aangemeld bij het asielzoekerscentrum, op zoek ga naar andere vrouwen met een
verblijfsstatus. Om samen met hen, namens al die vrouwen die het door toedoen
van die man niet hebben gered, een plan te smeden om hem betaald te zetten voor
wat hij heeft aangericht. Zodat hij nooit meer het lef zal hebben om vrouwen
die de grens zijn overgestoken, ook maar een strobreed in de weg te leggen.’
Ik word een beetje bang
voor haar als ik het haatvuur in haar ogen zie branden. Ik zou niet graag in
zijn schoenen staan, mocht hij haar ooit tegenkomen. Zij lijkt mij een dame die
weet wat ze wil en zich door niets of niemand laat tegenhouden. Tegelijkertijd
besef ik dat ik hiermee misschien wel iemand ben tegengekomen die voor mij de
kolen uit het vuur kan halen. Want ook ik heb nog een appeltje met hem te
schillen.
‘Ik denk dat ik weet wie
je bedoelt,’ zeg ik. ‘Het is inderdaad geen lieverdje. Maar ik wist niet dat
hij tot zulke vreselijke praktijken in staat is. Verschrikkelijk.’
‘Als jij weet wie hij
is, moeten we, zodra ik mijn verblijfsstatus heb, misschien maar eens met zijn
tweeën om de tafel gaan zitten,’ stelt ze voor.
‘Ik weet het niet,
hoor,’ zeg ik. ‘Ik ben niet zo’n held, want ik weet hoe hij iemand het leven
zuur kan maken. Hij kan de hele wereld tegen je opzetten als hij dat wil. Ik
heb al genoeg te lijden gehad onder zijn verdachtmakingen aan mijn adres op
internet. Ik kan me nauwelijks meer in het openbaar vertonen.’
‘Wat heeft hij over jou
dan allemaal op het internet gezet?’
Ik vertel haar hoe hij
mijn leven tot een hel heeft gemaakt. En dat zelfs mijn eigen vrouw me niet
meer vertrouwt, en niet weet of ze mij nu wél of niet moet geloven als ik
beweer dat het filmpje dat Pablo over mij op internet heeft geplaatst, pure
fake is.
Als ik ben uitgepraat,
is het haar beurt om haar hand op de mijne te leggen. Ze kijkt me aan. De
tranen die wellen in mijn ogen nu ik de kans krijg om er met iemand over te
praten die echt met mij te doen heeft, blussen het haatvuur in haar ogen. Wat
ervan overblijft,
is een weldadige gloed van liefdevolle blikken.
Fragment 13
Om mijn verlegenheid te verbergen, leg ik het tasje van Insettonini met de beide insectenburgers voor me op tafel. Ik moet snel zijn, want ik was ervan uitgegaan dat ik de burger die ik voor haar had gekocht, alleen maar even zou afgeven en dan meteen door naar huis zou gaan. Dus ik had om het goedkoopste tasje gevraagd, een tasje van een uur.
Ik ben nog net op tijd en vraag haar om een bordje.
Ze kijkt me verbaasd aan, maar doet wat ik gevraagd heb.
Als ze het keukenkastje boven het aanrechtblok opent, zie ik dat ze van alle gemakken is voorzien. Dat had ik nooit achter Karin gezocht. Je hoort wel eens dat vrouwen met een nostalgisch verlangen naar een ongecompliceerd verleden, tuinhuisjes in hun tuin laten bouwen als een ouderwetse woman-cave. Maar dat ze die liever atelier noemen, uit een misplaatst soort gêne, of om niet de suggestie te wekken dat ze daarmee de mannen nabootsen die in een ver verleden ooit voor hun eigen vrouwen onderdoken in hun man-caves. Haar hele tuinhuis staat en hangt vol ongebruikte beitels, gutsen en ander gereedschap en een hele verzameling spiksplinternieuwe schilderspullen. Ik was er altijd van uitgegaan dat Karin zich serieus op de kunst had gestort. Maar blijkbaar had ze, net als al die andere vrouwen met hun ‘ateliers’, alleen een plekje nodig om zich af en toe even te kunnen afzonderen.
Ze zet het bordje voor me op tafel.
Ik leg er de beide insectenburgers en de begeleidende groentes op en zie dat het tasje al begint te verdampen.
‘Ik had er een voor mezelf en een voor jou gekocht. Die voor jou had ik alleen even willen afgeven. De mijne had ik straks thuis willen opeten. Maar het tasje is al bijna opgelost, dus ik kan hem niet meer meenemen. Jammer, ik had me erop verheugd. Wil jij er misschien twee? Of is dat te veel voor je?’
‘Wat aardig van je dat je aan mij hebt gedacht. Dank je wel. Maar ik denk dat twee wel een beetje te veel van het goede is. Wil je niet blijven lunchen?’
Mijn opzetje is nogal doorzichtig, maar het lukt. Ze zoekt er in haar onschuld niets achter.
Voor de schijn vraag ik of ze niet bang is dat Karin onverwachts thuiskomt en mij hier bij haar onderduikster betrapt. Maar ze stelt me gerust. Karin heeft haar vanochtend laten weten dat ze vandaag moet overwerken. Dus ze komt vanmiddag in ieder geval niet langs voor een praatje. Ik hoef me geen zorgen te maken.
‘Ze heeft me zelfs mijn avondeten al gebracht, dat ik alleen nog even hoef op te warmen in het combi-oventje, dus we hebben de hele middag voor onszelf. Je kunt om te beginnen blijven lunchen als je wilt. Ik zou het leuk vinden.’
‘Oké. Tenminste, als ik niet stoor,’ herhaal ik voor de zoveelste keer.
‘Natuurlijk niet. Ik vind het fijn dat je er bent. Het is lang geleden dat ik samen met iemand aan tafel heb gezeten, laat staan gegeten. Karin brengt me altijd de lekkerste dingen. Ze zegt dat er niets is waar je zo goed van opknapt als van lekker eten. Maar ze is telkens meteen weer weg, terwijl haar bezoekjes, al is het maar een kwartiertje per dag, het beste medicijn zijn om me mentaal weer wat op de been te helpen en mijn zelfvertrouwen terug te krijgen. Ze heeft altijd haast, of ze is bang dat haar man vragen gaat stellen als ze te lang wegblijft.’
‘Ik kan zo nu en dan wel even langskomen. Zou je dat leuk vinden? Ik zit toch maar in mijn eentje thuis. Emma, mijn vrouw, weet altijd heel precies wanneer Karin op pad is voor haar werk. Dan is de kust veilig, want haar man is sowieso bijna nooit thuis. Die werkt volgens mij elke dag van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.’
‘Dat zou ik erg op prijs stellen,’ zegt ze bijna fluisterend alsof ze niet al te enthousiast wil overkomen. Maar in haar ogen zie ik dat ze haar blijdschap bij het vooruitzicht nauwelijks kan verbergen.
‘Ik zag dat je vanochtend een insectenburger zat te eten,’ zeg ik om de aandacht af te leiden. ‘Dus ik ging er maar vanuit dat je er wel van houdt. Voor de zekerheid heb ik nu wel een andere variant voor je gekocht. Ik hoop dat je die ook lekker vindt.’
‘Vast wel. Ik zal ze meteen opwarmen.’
Ik verzwijg dat ik nog vol zit van de appeltaart, en knik.
‘Ik heb je nog niet eens naar je naam gevraagd,’ zeg ik. ‘Ik heet Peter. Hoe heet jij?’
‘Dalila.’
‘Wat een mooie naam. Leuk om kennis met je te maken.’
En dan kan ik het niet laten. Alsof ik vis naar haar felicitaties of haar medelijden omdat ik mijn verjaardag helemaal in mijn eentje moet vieren.
‘Ik ben vandaag jarig. Daarom had ik die insectenburger voor mezelf gekocht. En ik ben blij dat ik hem nu niet in mijn eentje op hoef te eten. Zo vier ik toch nog een beetje een verjaardagsfeestje.’
‘Ach ja, dat is waar ook. Dat had ik vanochtend al begrepen toen jullie je cadeau kwamen ophalen.’ En ze komt naar me toe en omhelst me. ‘Heel hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Ik wens je het allerbeste voor het komende jaar.’
Ze zoent me op beide wangen, zo teder dat ik het dons van de haartjes boven haar lippen op mijn huid voel. De plekken waar ze me gezoend heeft, gloeien nog lang na.
Zij loopt naar een kastje en haalt daar een houten beeldje uit.
‘Voor je verjaardag,’ zegt ze. ‘Zelf gemaakt. Karin heeft me aangemoedigd gebruik te maken van haar gereedschap. Ik had haar verteld dat ik thuis geregeld beeldjes sneed uit koeienbotten, en toen dat niet meer mocht, uit hout. Zij gebruikt haar gereedschap zelf nooit, zegt ze. Dus ze was blij dat ze mij er een plezier mee kon doen.’
Ze aarzelt even.
‘Ik heb het beeldje gesneden uit een stuk boomwortel dat ik heb gevonden in het bos hierachter. Stiekem maak ik daar, als het al bijna donker is, wel eens een klein wandelingetje om een luchtje te scheppen. Karin heeft me dat ten strengste verboden, maar ik word gek als ik niet elke dag even de natuur in kan. Het beeldje was eigenlijk bedoeld om het, als alles achter de rug is, bij het grafje van mijn kindje te begraven. Maar nu is het voor jou. Ik hoop dat je het mooi vindt.’
Ik ben te geroerd om iets te zeggen. Ik was al in de zevende hemel toen ik vanochtend van Emma het Naakt van Ricardo Omzicht voor mijn verjaardag kreeg. En nu Dalila mij dit zelfgemaakte kleinood geeft, dat eigenlijk was bedoeld voor het kindje dat ze nooit heeft gekregen, weet ik al helemaal niet meer waar ik het moet zoeken.
‘Het beeldje is geladen met mijn kracht,’ zegt Dalila. ‘Dat heb ik geleerd van een wijze oude vrouw die altijd in de bush heeft gewoond, maar die vanwege haar ouderdom bij haar kinderen in de stad is komen wonen, bij mij in de buurt, en die ik regelmatig bezocht. Ouderdom staat bij ons voor gestapelde wijsheid of gestapelde domheid. Wij geloven dat iemand die wijs is, steeds wijzer zal worden naarmate hij ouder wordt. En dat iemand die dom is, met het verstrijken van de jaren steeds dommer wordt. Deze vrouw was heel oud en heel wijs. Ze heeft haar leven lang beeldjes gesneden. Toen ik haar een van mijn eigen beeldjes liet zien, heeft ze me geleerd hoe je zo’n beeldje kunt laden met je eigen liefde en kracht. Je kunt het dan altijd bij je dragen, zodat het je, telkens als dat nodig is, een beetje van die eigen kracht kan teruggeven. Maar nog mooier is het als je het beeldje weggeeft aan iemand van wie je houdt of aan een vriend. Die kan dan op elk gewenst moment gebruik maken van die kracht en die liefde. En neem van mij aan dat het werkt. Degene die zo bevoorrecht is dat hij of zij van iemand zo’n beeldje heeft gekregen, blijkt telkens weer over veel meer kracht en moed te beschikken dan hij of zij ooit zonder dat beeldje heeft gehad. Denk daaraan als je in een situatie belandt waarbij je wel wat extra kracht of liefde kunt gebruiken. Weet dan dat ik jou via dit beeldje mijn kracht zal geven.’
Ik kijk haar aan en door mijn reactie, of liever gezegd het ontbreken daarvan, ziet ze dat ik te geëmotioneerd ben om nog een woord uit te brengen. Toch vind ik dat ik het uit moet spreken: dat ik er zó blij mee ben, zo ontzettend blij. Maar hoe ik ook mijn best doe, meer dan een stotterend ‘Wat fantastisch. En wat een eer!’ komt er niet uit mijn mond.
Ze begrijpt het, ik zie het aan haar blik. Ze wil me niet in verlegenheid brengen, zet het bordje met de insectenburgers in de magnetron en schenkt voor mij een beker koffie in.
Mijn verjaardagsfeestje.
Fragment 14
Hoofdstuk 6 Karin
Peter
zal niet weten wat hem overkomt. Ik heb iedereen op het hart gedrukt precies om
vijf uur voor de deur te staan om hem, als hij opendoet, met zijn allen toe te
zingen. Ik heb hun gevraagd de cadeautjes, de flessen drank en de hapjes nog
even in de auto’s te laten. Die brengen we pas naar binnen als…….
Nodigt deze feuilleton uit tot meer?
Voor informatie over het boek en de auteur en voor bestellingen, zie:
https://www.uitgeverij-hartklopper.nl/home/het-naakt/
Het boek is ook verkrijgbaar bij de on-line boekverkopers en bij uw boekhandel.
Recensies:
https://www.hebban.nl/recensie/jnkingmapostmaboekenpearls76-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht
https://www.hebban.nl/recensie/trieneke02-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht
https://www.hebban.nl/recensie/inge-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht
Reacties
Een reactie posten