'Het Naakt van Ricardo Omzicht': fragmenten, info en links



Voor informatie over het boek en de auteur en voor bestellingen, zie:

https://www.uitgeverij-hartklopper.nl/home/het-naakt/

Het boek is ook verkrijgbaar bij de on-line boekverkopers en bij uw boekhandel

Recensies:


https://auteurnicokwakman.blogspot.com/2023/04/lucette-op-instagram-recensie-van-het.html

https://www.hebban.nl/recensie/jnkingmapostmaboekenpearls76-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht

https://www.hebban.nl/recensie/trieneke02-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht

https://www.hebban.nl/recensie/inge-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht


Fragment 1 t/m 14

Proloog

Hoe is het mogelijk: we zijn ontdekt, hij heeft ons belazerd. Hij beschouwde ons als een stelletje domme koeien die hij alles, werkelijk alles, kon wijsmaken. Maar dat hij ons daadwerkelijk jute voor zijde zou verkopen had ook ik niet verwacht. Ons naïeve vertrouwen in zijn goede bedoelingen, ons geloof in de goede afloop, zullen ons de das omdoen.

We hebben elk een signaalneutralisator van hem in bruikleen gekregen, waar we flink voor hebben moeten betalen. Maar wél met de garantie dat we ons geld terugkrijgen als alles achter de rug is en we ze inleveren zodra we weer op vakantie kunnen naar ons eigen land. Ze blijken niet te werken, integendeel, ze verraden ons. Kort nadat we in de bijna ondoordringbare bossen zijn afgezet en de grens zijn overgestoken via een oude smokkelroute uit de tijd dat de landsgrenzen wereldwijd nog hermetisch gesloten waren, komt een groepje mannen ons tegemoet. Als we ze in de gaten krijgen, verstoppen we ons razendsnel. Maar hoe we ook aan de knoppen van het apparaat draaien, we worden stuk voor stuk ontdekt.

Ik vertrouw het niet meer, gooi mijn signaalneutralisator een eind van me af en klim in een boom. Van bovenaf zie ik dat ze met een peiler het apparaat vinden en om zich heen kijken op zoek naar de eigenaar. Maar ze hebben geen tijd om lang te zoeken. Ze zijn maar met weinig en moeten een flinke groep woedende jonge vrouwen in bedwang zien te houden. Vanuit de hoogte zie ik dat de meeste vrouwen zich bij hun lot hebben neergelegd en zich gedwee bijeen laten drijven. Maar de moedigsten onder hen geven zich niet zonder slag of stoot gewonnen. Ze verzetten zich hevig, schreeuwen hysterisch door elkaar en vervloeken de reisleider omdat hij ons ondeugdelijke apparatuur heeft aangesmeerd.

Dan wordt er een schot gelost. Gelukkig, de mannen die ons te pakken hebben gekregen, zijn geen professionals. Die zijn meedogenloos. Ze beschikken over de modernste elektronische verdovingswapens waarmee ze hun prooien van veraf geluidloos kunnen uitschakelen om hen daarna moeiteloos te kunnen inrekenen. Dit zijn dus hoogstwaarschijnlijk maar een paar avonturiers, amateurs die in hun vrije tijd klopjachten op asielzoekers organiseren en slechts uit zijn op trofeeën en de terugkeerpremies die ze opstrijken als we worden teruggestuurd naar ons eigen land.

Misschien kan iemand ze nog verleiden door zichzelf aan te bieden in ruil voor een vrije aftocht. Dat werkt altijd.

Maar ik juich te vroeg. Ze handelen wel degelijk als professionals, spijkerhard en genadeloos. Ruw sleuren ze de vrouwen stuk voor stuk naar degene met het scan-apparaat. Die scant hun geboortechips om te zien wie ze zijn en waar ze vandaan komen, zodat ze vandaag nog op de tube-loop kunnen worden gezet, terug naar ons thuisland. En als ze een paar vogelvrijen ontdekken die hun geboortechips hebben laten verwijderen, worden die onder wanhopig gekrijs van de andere vrouwen, standrechtelijk geëxecuteerd. Want ze hebben zich – dat weten die beulen zeker – schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven, en zullen in hun nieuwe gastland in de illegaliteit verdwijnen om uit handen van het gezag te blijven. Dat hoeft nu niet meer. Niemand zal ze missen, want het zijn nobodies. Ze zijn nu alleen nog van nut als prooi voor de wolven (waarvoor de reisleider ons herhaaldelijk heeft gewaarschuwd) die een steeds groter risico vormen voor asielzoekers die via deze bossen het land proberen binnen te komen.

De meeste vrouwen zakken jammerend in elkaar om zoveel wreedheid en meedogenloosheid. Maar sommigen verstarren. Ze staan stokstijf stil, klaar om aan te vallen. Elk van hen tot het uiterste gespannen. Als katachtigen die op het punt staan hun prooi te bespringen. De haat die uit hun ogen straalt, is ook de mannen niet ontgaan. Ze worden onrustig. Vooral degenen die in hun armoedige leventje niet zo goed weten wat ze met vrouwen aan moeten en eigenlijk altijd een beetje bang voor hen zijn. Aarzelend doen ze een stapje terug. Maar niet allemaal. De grootste bullebakken laten zich niet door de vrouwen uit het veld slaan. Integendeel: zij zullen hen tonen wie hier de baas is. Als ze dreigend op de vrouwen aflopen om hen een lesje te leren, lijkt de jonge vrouw die voor de anderen is gaan staan om de eerste klappen op te vangen, eieren voor haar geld te kiezen. Wanneer de grootste hondenkop vlakbij is en zijn vermoedelijk rottende en naar alcohol stinkende adem haar in het gezicht slaat, verschijnt er een grote glimlach op haar gezicht. Ze rukt haar jas en haar bloes open en toont hem haar borsten. Verbijsterd staart hij haar aan. Hij verroert zich niet en ziet hoe zij, als in een vertraagde film, een mes tevoorschijn tovert en naar hem uithaalt. Maar hij is te snel en weert haar aanval af. Hij grijpt haar bij de arm, dwingt haar op de grond en brult een overwinningskreet. Vloekend en tierend schopt hij haar waar hij haar raken kan. Maar hij zorgt er wel voor dat hij haar niet te veel beschadigt of uitschakelt, want hij heeft nog iets anders voor haar in gedachten. Ik hoor hem tegen haar tekeer gaan. Hij roept dat ze de verkeerde tegen het lijf is gelopen. Of misschien ook niet, voegt hij er grijnzend aan toe. ‘Jij je zin,’ schreeuwt hij. ‘Ik mag in dit land geen kinderen meer maken, want ik heb er al twee verspeeld. Maar niets belet me om jou zwanger te maken. Zorg goed voor mijn nageslacht,’ roept hij uit. En hij trekt haar de kleren van het lijf en vergrijpt zich aan haar, met haar eigen mes op haar keel. Ik wil het niet zien en doe mijn ogen dicht. De andere vrouwen gillen en huilen en zijn als de dood dat zij de volgende zullen zijn.

We zijn met zijn allen hierheen gekomen om asiel aan te vragen. Zodra in het asielzoekerscentrum onze geboortechip is gescand en blijkt dat we uit een min-0-land zijn gevlucht, wordt er een code aan toegevoegd ten teken dat we hier een verblijfsstatus hebben. Daarmee hebben we ook het recht om zwanger te zijn of te worden en kinderen te krijgen zolang het toegewezen quotum van dit land niet wordt overschreden. Zij was, als een van de weinigen van ons, nog niet zwanger. Maar als zij straks samen met de anderen op de tube-loop wordt gezet, terug naar ons eigen land, en daar blijkt dat dit beest haar zwanger heeft geschopt, moet ook zij een abortus ondergaan en wordt ze gesteriliseerd. Toch kan zij tenminste nog de hoop koesteren dat het hem niet is gelukt. De meesten van ons zijn al zeker van hun lot. Ze zijn al in verwachting en zijn naar dit land gevlucht uit angst voor een wisse abortus in eigen land, om na de geboorte van hun nakomelingen weer terug te keren naar hun echtgenoten en vriendjes. Nu ziet het ernaar uit dat ze, als ze op de tube-loop worden gezet, bij aankomst zullen worden gedwongen zich alsnog te laten aborteren en te steriliseren. Ikzelf ben niet van plan ooit nog terug te keren naar mijn land, ook niet als mijn kindje is geboren. Mijn zwangerschap was een ongelukje. Thuis wacht er geen vriend of echtgenoot op mij. Ik wil hier blijven, samen met mijn kind.

‘Bek dicht!’ roept de verkrachter als de vrouwen niet ophouden met snotteren en hem smeken om te stoppen. Zo kan hij zich niet concentreren.

Tot mijn verbazing loopt een van de andere mannen op hem af en begint aan hem te sjorren. ‘Pablo, ophouden nu. Het is genoeg geweest.’

Maar die trekt zich er niets van aan, slaat met zijn elleboog de ander van zich af en maakt af waar hij mee is begonnen.

‘Je mag kiezen, teef,’ roept hij na afloop tegen de vrouw die geluidloos als een zak vodden op de grond ligt te huilen. ‘Óf ik schiet je nu een kogel door de kop, óf ik zet je straks met de anderen op de tube-loop. En dan mag je hopen dat je niet zwanger bent. Maar ik geef je weinig kans, waarvoor je ook kiest. Want ik schiet altijd raak,’ grinnikt hij. 

Hij wacht haar antwoord niet af en geeft de andere mannen opdracht de vrouwen te boeien. Daarna worden ze weggevoerd, op weg naar de dubbeldeks terreinwagen die verderop op een brede zandweg staat geparkeerd. Die wordt waarschijnlijk gebruikt voor het vervoer van bosarbeiders, mannen en vrouwen die in groten getale in het buitenland zijn geronseld, ook in ons thuisland. Vanuit mijn schuilplaats kan ik in de verte, tussen de bomen door, de contouren van dat monster zien. Het oogt als oorlogstuig uit de tijd dat er nog oorlogen werden gevoerd.

De vrouw die is verkracht, wordt behoedzaam ondersteund door twee mannen. Het lijkt wel of ze zich daarmee verontschuldigen voor het weerzinwekkende gedrag van hun hoofdman. Misschien verbeeld ik het me, maar ik zie een verlegen glimlach van vergeving (of van spottende verachting?) op haar gezicht.

Fragment 2

Als ze zijn vertrokken, blijf ik nog een klein uur in mijn schuilplaats zitten, totdat ik de moed kan opbrengen om me langs de ruwe bast van tak naar tak naar beneden te laten glijden.

Ik spits voortdurend mijn oren en voel me als een konijn dat het klokje rond alert moet zijn om niet te worden verslonden door een vos of een ander roofdier. Ze hebben niet voor niets lange oren.

Ik weet ongeveer welke windrichting ik moet kiezen. Dat heeft de reisleider ons uitgelegd. Maar kan ik hem wel vertrouwen? Hij heeft ons immers ook een waardeloze signaalneutralisator in de maag gesplitst. Ik moet het erop wagen, het is mijn enige houvast. Ik loop naar de plek waar ik de dubbeldeks terreinwagen heb zien staan. Zoals ik al vermoedde, loopt daar een breed zandpad. Ik sla de richting in die de reisleider ons heeft aanbevolen. De zon scheen net nog uitbundig, zodat ik, gelet op de tijd, precies weet waar het westen is. Daar moet ik heen. Maar dan begint de lucht te betrekken. De onheilspellende schemering doet het kleine beetje kleur dat hier en daar door het gebladerte heen prikt, nog verder verbleken en het bos wordt griezelig donker. Ik denk dat ik snel een schuilplaats moet zoeken, want de bui zal zo wel losbarsten. Er zijn hier geen heuvels of bergwanden met spleten of holen, dus ik moet het doen met een plekje onder een boom. Als ik me net goed en wel heb geïnstalleerd, begint het te hozen. Mijn schuilplaats biedt me maar een kort ogenblik respijt, want ook onder de bomen komt de regen al snel met bakken naar beneden. Ik besluit de regen voor lief te nemen en vervolg mijn weg over het zandpad. Gelukkig heb ik voor mijn vertrek voor alle zekerheid vier lagen kleren en een jas over elkaar aangetrokken, dus de regen zal mijn lichaam voorlopig niet bereiken. 

De weg is lang en ik heb geen idee waar hij uit zal komen. Om te voorkomen dat ik de moed laat zakken, begin ik liedjes te zingen, liefdesliedjes uit mijn eigen land, die mij altijd opbeurden en tot steun waren als een vriendje de relatie verbrak. Liedjes waarmee ik een verre, voorlopig nog onbereikbare liefde bezing die ik ooit zal ontmoeten. Die op mij zal wachten, gevangen in de armen van ons levenslot dat ons op een dag bij elkaar zal brengen. Als een beeld in een blok steen, hunkerend naar de beeldhouwer die het eruit zal beitelen.

Aan die liedjes heb ik altijd de hoop en het vertrouwen ontleend dat ik op een dag het geluk zal vinden. Voorlopig verheug ik me op de geboorte van mijn kindje. Als ik me realiseer dat ik de kans krijg, het voorrecht heb, om een eigen kind te baren, word ik weer een beetje vrolijk, ook al duurt het nog ruim zes maanden. 

Ik voel dat zelfs mijn vier lagen kleren niet bestand zijn tegen de stromende regen. Het vocht dringt door tot op mijn huid. Ik krijg het koud en begin te rillen. Om mijn zelfmedelijden te overschreeuwen, begin ik nog harder te zingen, luider en luider. En ik marcheer daarbij in de maat, met zwaaiende armen en stampende voeten, om te voorkomen dat ik onderkoeld raak.

En dan zie ik ze. Ze komen aarzelend uit het bos tevoorschijn, schuw om zich heen kijkend, op zoek naar de vreemde geluiden die ze niet kennen, maar die moeten duiden op een gewonde prooi. Ik raak in paniek. Het zijn er wel zes. Ik heb van de reisleider begrepen dat wolven normaalgesproken bang zijn voor mensen, maar dat de inmiddels enorme populatie die zich in alle hoeken en gaten van het land heeft gevestigd, de bossen heeft leeggeroofd. Doordat de mens de natuur zijn gang heeft laten gaan, is er voor wolven en andere predatoren geen prooi meer te bekennen. Reeën, edelherten, wilde zwijnen, bevers, otters, hazen, konijnen, weidevogels, bijna alles is opgevreten. Het voorspelde herstel van het evenwicht in de natuur blijkt een illusie in een land dat dichtbevolkt is en waar de ruimte schaars is. Daar brengt de herbebossing van het land geen verandering in. Door het verdwijnen van de prooidieren zijn wolven levensgevaarlijk geworden voor de mens. Sommige natuurfanaten beweren dat dit nu eenmaal hoort bij het herstelproces, en dat het arrogant zou zijn om de mens superieur te achten boven andere schepselen.

Dat kan allemaal wel zo zijn, en ’s lands wijs ’s lands eer, maar ik laat me niet opvreten door die beesten, ook al ben ik maar een asielzoeker op wie ze in dit land waarschijnlijk niet zitten te wachten.

Ik klim in de eerste de beste boom met voldoende stevige zijtakken om me een tijdje onzichtbaar te verbergen. Ze zullen het toch ooit moeten opgeven.

Maar ze hebben geduld en vleien zich rustig neer in het natte mos onder de boom, in afwachting van de prooi die hen niet meer kan ontglippen.

Het duurt langer dan ik had verwacht. Ik zit hier nu al uren en raak verkleumd. De tak waarop ik zit, drukt met zijn ruwe en onregelmatige bast pijnlijk in mijn zitvlees, en doordat ik de tak naast me onafgebroken stevig omklem om niet omlaag te tuimelen, krijg ik kramp in mijn vingers. Ik begin ook honger te krijgen. Mijn dorst kan ik lessen door de straaltjes regenwater die van de takken boven mij afdruipen, met mijn open mond op te vangen. Maar ik heb niets eetbaars bij me. Tijdens die hele lange reis heb ik van spanning niet kunnen eten en heb ik mijn voorraad verdeeld onder mijn lotgenoten. Dat moet ik nu bezuren.

Het moet nou niet lang meer duren, anders houd ik het niet meer vol. Als ik voel dat mijn spieren beginnen te verkrampen, ik bovendien last krijg van een hongerklop en er een scherpe pijn door mijn buik snijdt (ook van de honger, vermoed ik), smeek ik het universum mij te helpen.

Fragment 3

Tot mijn grote verbazing word ik op mijn wenken bediend. De wolven druipen af. Ik denk dat ik weet waarom. Ze hebben waarschijnlijk allang geroken wat ik nu ook ruik: etensgeuren die deze kant op waaien. Dat biedt hoop. De bewoonde wereld is vlakbij. Ik vergeet de honger en de pijn en dank het universum.

Voorzichtig stap ik van mijn tak af, tast naar de tak onder mij, en dan nog een en nog een, terwijl ik me stevig vastgrijp aan de stam en de takken boven mij. Maar mijn vingers zijn nog stijf en de takken zijn spekglad.

Waardoor het komt, weet ik niet, maar plotseling grijp ik mis. Ik sta te wankelen en verlies mijn evenwicht. Gillend van de schrik glijd ik naar beneden. De takken die mijn val breken, verwonden me lelijk, maar in mijn paniek realiseer ik me dat ze wel mijn redding zijn. Daardoor zal ik niet al te hard op de grond terecht komen. Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat ik toch nog met een flinke smak voorover op de grond beland. Ik blijf even versuft liggen. Zodra ik weer helder kan denken, probeer ik mijn armen en benen te bewegen. Gelukkig, niets gebroken. Wel overal bloedende schaafwonden en kneuzingen en nog steeds die scherpe pijn in mijn onderbuik. Ik begin me een beetje zorgen te maken. Om er zeker van te zijn dat er niets aan de hand is, trek ik snel mijn broek naar beneden. En dan zie ik wat ik al vreesde. Ik schreeuw het uit van machteloosheid. Dit kan niet waar zijn! Heb ik hiervoor al die moeite gedaan? Ben ik hiervoor mijn huis en bijna al mijn spaargeld kwijtgeraakt? Heb ik hiervoor mijn familie, vrienden en collega’s achtergelaten, mijn baan opgezegd, mijn land verlaten?

Ik weet door de pijn en het verdriet niet meer wat ik moet doen, maar besef dat ik nu snel moet handelen. Die beesten hebben een goede neus en ruiken bloed op grote afstand. Ik moet maken dat ik hier wegkom.

Waarom heb ik niet eerder nattigheid gevoeld? Omdat ik dacht dat mijn kleren door de regen tot op de huid waren doorweekt? Omdat ik het niet wilde geloven? Het doet er allemaal niet meer toe. Wegwezen nu.

Ik ontdoe me van mijn bebloede slip, trek een van mijn shirts uit, scheur er repen af en schik die als een verband in mijn broek. Mijn slip met wat mijn kind had moeten worden, begraaf ik met mijn geschaafde blote handen, huilend van verdriet en van de pijn, zo diep mogelijk onder de grond tussen de wortels van de boom waarin ik me een paar uur schuil heb gehouden voor de wolven. Ik prent de plek in mijn geheugen, maar voor de zekerheid snijd ik met mijn mes ook de letters van de naam die ik al voor mijn kindje in gedachten had, in de bast. Voor ik vertrek omhels ik de boom en vraag haar met betraande ogen of ze mijn kind wil beschermen, ervoor wil waken dat de wolven het niet vinden, zoals ze ook mij van de wolven heeft gered. Als ik mijn weg vervolg, stromen de tranen over mijn wangen en mengen zich met de regendruppels die door de aanhoudende wind nog steeds mijn gezicht geselen. Nog een laatste keer kijk ik om en ga dan de geuren van de bewoonde wereld tegemoet.

Dat de eerste huizen al na een paar honderd meter tussen de bomen opdoemen, is een aangename verrassing. Het is een troostrijke gedachte dat niet alles tegenzit. Het is misschien niet veel, maar ik klamp me eraan vast. Voor de zekerheid duik ik het bos in. Dat grenst aan de tuin van het eerste huis, zodat ik daar goed zicht op heb als ik voorzichtig naderbij sluip. Ik heb in mijn hele leven nog nooit zo’n groot en luxe huis gezien.

Achter het huis strekt zich een grasveld uit met vijvers, rotspartijen, exotische boompjes en planten die ik herken uit mijn eigen land, en die je hier niet zou verwachten. Achterin, afgescheiden door een heg met een doorgang, hebben de bewoners een groentetuin aangelegd. Een deel van de groenten herken ik: aardappelen, wortels, courgettes en bonen. Maar het overgrote deel van de gewassen kan ik niet thuisbrengen. Ik heb tijdens de voorbereiding van onze uittocht gelezen dat er in dit land allerlei nieuwe soorten groenten zijn ontwikkeld die kunnen dienen als vlees- en zuivelvervangers. Ze kunnen er door middel van bepaalde procedés, waarbij gebruik wordt gemaakt van schimmels en bacteriën, zelfs echte vlees- en zuivelproducten van maken zonder dat er een dier aan te pas komt.

Mijn belangstelling wordt vooral gewekt door de worteltjes. Ik merk dat mijn maag zich bij de aanblik van al dat eten herinnert dat ik honger heb, want er begint van alles te borrelen en te knorren vanbinnen. Ik weet dat het eigenlijk niet zo netjes is, maar ik zal wel moeten. Ze zullen er wel begrip voor hebben. In het hekwerk dat de tuin omringt, waarschijnlijk om de roofdieren buiten te houden, zitten poortjes. Ze zitten gelukkig niet op slot, zodat ik zonder problemen de groentetuin in kan lopen. Door de heg is die vanuit het huis niet zichtbaar, dus ik neem rustig de tijd om een paar wortels uit de grond te trekken, ze schoon te wrijven met het natte loof en ze dan gretig naar binnen te werken. Ik slik grote brokken wortel in één keer door. Als ik merk dat dat niet zo goed valt op een nuchtere maag, en mijn binnenste begint te protesteren, neem ik de tijd om er langzaam op te kauwen en te genieten van de sappige zoete smaak van de lekkerste lekkernij die ik ooit heb gegeten. Nu mijn ergste honger is gestild, dringt het vreselijke verlies dat mij daarstraks heeft getroffen, zich weer in alle hevigheid op en begin ik spontaan opnieuw te huilen. De tranen stromen over mijn wangen. Het is niet te stoppen. In mijn wanhoop zak ik op de grond, leunend tegen de omheining van de tuin, en gier ik het uit van verdriet. Het kan me niet schelen of iemand mij hoort of ziet, ik ben één met mijn verdriet en heb nergens anders oog meer voor. Met mijn gezicht in mijn handen zie ik door mijn gesloten ogen mijn kindje naar me opkijken en tegen me zeggen dat ik niet moet huilen, dat ze altijd bij me zal zijn en dat alles goed zal komen. Ik moet nog harder huilen.

Plotseling word ik op mijn schouder getikt. Geschrokken kijk ik op, recht in het gezicht van een jonge vrouw die bezorgd op me neerkijkt. Ik raak in paniek. Want ze zal niet aarzelen om me aan te geven bij de vreemdelingendienst. Dat is hier een burgerplicht, die bestuursrechtelijk wordt gehandhaafd. Daarna zal ik het land worden uitgezet. Want ik kan niet aantonen dat ik over een verblijfstitel beschik, aangezien het me niet is gelukt op tijd het asielzoekerscentrum te bereiken. Ik heb dat altijd een hoogst merkwaardige uitleg van de regels gevonden. Bij de bestudering van het recht van dit land heb ik begrepen dat dit het gevolg is van jurisprudentie waarin een strikt taalkundige (bijna mathematische) interpretatie is gegeven van de wet- en regelgeving op dit terrein: asielzoekers uit een min-0-land die nog geen verblijfsstatus hebben, staat het vrij om te proberen zo snel mogelijk een asielzoekerscentrum te bereiken, waar ze vervolgens meestal automatisch een verblijfsvergunning krijgen. Worden ze voor die tijd gesnapt, dan worden ze linea recta het land uitgezet als zijnde een asielzoeker zonder verblijfsstatus.

Dat in dit land niet wordt gekeken naar de geest en de strekking van de regelgeving, is het gevolg van de eindeloze discussies die in het verre verleden zijn gevoerd over de mate waarin regelgeving kan worden opgerekt, en in hoeverre er ruimte is voor een gedoogbeleid. De rechterlijke macht werd weliswaar geacht een belangrijke bijdrage te leveren aan de rechtsontwikkeling, maar had er op het laatst zo genoeg van te worden opgezadeld met de manco’s in de wetgeving, dat ze het uiteindelijk vertikte het recht nog langer uit te leggen in overeenstemming met de nieuwste inzichten. Vanaf dat moment beperken de rechters zich tot de strikte interpretatie van de wetgeving en laten ze het aan de wetgever over die te veranderen in geval dat tot onhoudbare situaties leidt. Wat betreft het asielbeleid is dat punt blijkbaar nog niet bereikt. Men vindt het kennelijk wel goed zo. En daar ben ik nu de dupe van. Zelf heb ik thuis een behoorlijke academische opleiding genoten aan één van de beste universiteiten van ons land. Maar met al mijn kennis kan ik geen enkele reden bedenken waarom ze hier, in dit beschaafde land, het vreemdelingenrecht zó hebben kunnen laten eroderen dat elke vorm van redelijkheid en billijkheid die je van het recht mag verwachten, daarin ontbreekt. Wat dat betreft kunnen ze hier nog een puntje zuigen aan het recht in mijn thuisland, ook al heeft dat dictatoriale trekken.

De vrouw vraagt me wat er in godsnaam met mij is gebeurd. Ze ziet overal bloed, scheuren in mijn kleren en krassen en wonden in mijn gezicht.

Ik geef me weer over aan mijn verdriet nu ik het met iemand kan delen.

Huilend vertel ik haar dat wij, een groep asielzoekers uit een min-0-land, zijn ontdekt door asielzoekersjagers, kort nadat we de grens waren overgestoken, en dat ik als enige heb kunnen ontkomen en daarna ternauwernood ben ontsnapt aan een groepje wolven door me in de stromende regen urenlang schuil te houden in een boom. Als ik haar vervolgens hortend en stotend vertel dat ik zwanger was, maar door de spanning of door de val uit de boom mijn kind ben kwijtgeraakt, slaakt ze een kreet van ontzetting en slaat een arm om me heen om me te troosten.

Ze neemt me mee naar binnen. Ik zeg dat ik onder het bloed zit en zo niet naar binnen durf. Maar ze wuift mijn bezwaren weg en leidt me naar de badkamer. Ik mag me douchen en krijg schone kleren, kleren van haarzelf.

Ze vraagt of ze mijn oude kleren mag weggooien, want er zitten overal scheuren in en alles zit onder het bloed. Ik aarzel, maar zeg dat het goed is. Nu heb ik helemaal niets meer van thuis.

Ik schaam me voor de stroken bebloede stof in mijn broek, maar zij doet of ze het niet ziet en ze legt verband voor me klaar. 

Als ik heb gedoucht en me heb aangekleed, nodigt ze me aan tafel en geeft me te eten. Ik probeer me te beheersen, maar ik schrok het naar binnen. Ik dacht dat ik mijn ergste honger al had gestild, maar dat blijkt nog lang niet zo te zijn. Ze kijkt geamuseerd toe.

Als ik ben uitgegeten, zegt ze dat ik hier niet kan blijven omdat haar man niet mag weten dat ik hier ben.

Het zou ook te mooi zijn om waar te zijn.

Maar als ik wil, mag ik zolang gebruik maken van haar atelier. In ieder geval totdat we in het asielzoekerscentrum een verblijfsvergunning voor mij hebben aangevraagd, belooft ze me. Misschien heb ik het atelier wel zien staan achter in de tuin. Het is een goed geïsoleerd chalet, met een verwarming, een eigen toilet en een keukenblokje. Het heeft zelfs een kleine vliering waar ik kan slapen en me kan verstoppen als dat nodig mocht zijn. Zijzelf komt er de laatste tijd niet zo vaak meer, want ze heeft het erg druk op haar werk, dus ik kan er doen en laten wat ik wil.

Ik omhels haar en kus haar op beide wangen. Ze kijkt me vertederd aan.

‘Dat is dan geregeld’, zegt ze.

Fragment 4

Hoofdstuk 1    Karin

Emma vraagt of ze haar verjaardagscadeau voor Peter op mijn adres mag laten bezorgen. En of ik het zolang in mijn atelier wil verstoppen en er met niemand over wil praten. Vooral niet met Jasper, mijn man. Want Jasper is Peters boezemvriend en het risico dat hij zijn mond voorbijpraat, is te groot. Emma wil er zeker van zijn dat de verrassing ook gegarandeerd een echte verrassing zal zijn.

Ze ziet mij aarzelen.

‘Komt het niet uit?’ vraagt ze. ‘Dan moet je het zeggen, hoor.’

Ik schud mijn hoofd en overweeg haar te vertellen waarom ik aarzel. Moet ik mijn geheim met haar delen? Ze is immers mijn beste vriendin. Toch besluit ik het risico niet te nemen. Ik kan maar beter doen wat ze vraagt.

‘Nee, het is goed, joh. Is het iets kleins, iets groots? Past het in een kast?’

‘Nou nee. Dat is de reden waarom ik het je vraag. Het is dat manshoge beeld van Ricardo Omzicht. Peter is een groot fan van hem. Toen hij het in het museum zag staan, was hij verkocht. Peter en Jasper hebben er achteraf nog een flinke discussie over gehad. Was je daar nog bij? Jasper was van mening dat zo’n beeld niet meer kan tegenwoordig. Hij vond het nogal decadent. Maar Peter was er helemaal weg van. Hij is nog een beetje van de oude stempel, weet je. Een leuk idee voor een verjaardagscadeau, dacht ik toen. Dus de volgende dag heb ik het museum gebeld om te vragen of het beeld te koop was. Dat was het geval. Dus ik heb het gekocht. Het was wel een rib uit mijn lijf, maar ik weet zeker dat ik er Peter een groot plezier mee doe. Ik heb nog geprobeerd af te dingen, maar er zat blijkbaar geen rek meer in. Ze wilden zelfs niet opdraaien voor de kosten van het vervoer. Ik mocht al blij zijn dat ze me het verpakkingsmateriaal en de kist waarin ze het beeld vervoeren, niet in rekening brengen. Hoe dan ook, als je het goed vindt, wordt het eind deze week bezorgd. Ik zal hun jouw adres doorgeven.’

Ik vraag haar om mij het precieze tijdstip door te geven zodra ze het weet. Dan zal ik zorgen dat ik thuis ben (en Jasper niet), of in ieder geval zorgen dat ik de deur van het slot doe, en zal ik een plaatsje vrij maken in het atelier. Ik zeg dat ik veronderstel dat ze een steekwagentje of iets dergelijks bij zich zullen hebben. Want ik zie mezelf dat beeld niet naar het atelier sjouwen, helemaal achter in de tuin.

Ik moet wel oppassen dat ik me niet verspreek en Emma mijn geheim verklap. En ik mag ook niet vergeten Dalila op tijd te vragen zich een uurtje op het vlierinkje van het atelier te verstoppen en zich muisstil te houden.

Emma ziet aan mijn ogen dat ik haast heb, maar dat ik dat niet wil laten blijken. Ze geeft me een kus en vertrekt alsof ze ook zelf dringend iets te doen heeft, de schat.

Als ze met een sierlijke boog in haar H2-cabriolet springt en met piepende banden wegspurt, zwaait ze naar me en ik zwaai terug. Ik gun Emma haar H2-cabriolet. Ze kan er onbekommerd mee scheuren, hoe hard en hoe ruig ze maar wil. Ze produceert er geen uitstoot mee. De bolide is daarnaast uitgerust met nog een ander duurzaam en milieuvriendelijk nieuwigheidje, in Emma’s woorden – ze kan het ook niet laten – een ‘nouveauteetje’: een weersbestendige, zelfherstellende en zelfzuiverende coating, gefabriceerd uit kooldioxide die daarvoor speciaal uit ondergrondse opslagplaatsen wordt gepompt.

Mijn volgende auto zal waarschijnlijk ook een H2-modelletje zijn. Elektrisch rijden is in verhouding tot H2-rijden een stuk energiezuiniger, want H2-technologie kost bijna twee keer zoveel elektriciteit. Maar omdat het opladen van de batterijen van elektrische auto’s altijd nog ruim vijf minuten duurt en de actieradius tegenvalt, hooguit duizend kilometer met een volle accu, overweeg ik ook over te stappen op H2. Vooral omdat ze inmiddels een snel-tank-methode hebben ontwikkeld, waardoor je al binnen een paar minuten weer met een volle tank de weg op kunt. Daar komt nog bij dat onze moderne, relatief veilige thorium-reactoren, en niet te vergeten de experimentele kernfusie- en zwaartekrachtinstallaties, enorme opbrengsten genereren. Zodat energie tegenwoordig bijna onbeperkt beschikbaar is en spotgoedkoop. Daardoor zijn we voor onze energiebehoefte gelukkig niet langer afhankelijk van de import van wind- en zonne-energie en hoeven we niet bang meer te zijn voor de chantagepraktijken van de schurkenstaten met hun onbetrouwbare dictatoriale regimes die tot voor kort onze elektriciteitstekorten aanvulden. Want die konden de toevoer daarvan met een simpele druk op de knop afsluiten als we ons naar hun idee te kritisch uitlieten over de onderdrukking van hun burgers en de corruptie die in die landen welig tierde. Dat is nu verleden tijd. Sinds we weer helemaal zelfvoorzienend zijn en energie onbeperkt beschikbaar is, betekent dit ook dat H2-technologie, alles afwegende – en ondanks dat H2-voertuigen enorme energieslurpers zijn – de voorkeur verdient boven elektrisch rijden. Elektrisch rijden is (vanwege de accu’s) in verhouding tot de H2-technologie lang niet zo veilig voor het milieu als altijd werd beweerd.

Misschien zijn het allemaal maar geruchten, want je weet het tegenwoordig maar nooit. Sinds meningen, opvattingen, religies en andere complottheorieën niet altijd meer als inferieur worden beschouwd aan wetenschappelijk aantoonbare feiten (want ‘niet álles is rationeel te verklaren en te duiden’), kun je nooit meer ergens helemaal zeker van zijn. Maar dat maakt het leven wel interessanter en spannender. Daarom neem ook ik niet altijd meer het zekere voor het onzekere. Dus het moet wel heel gek lopen wil ik binnenkort niet overstappen op H2. Voorlopig moet ik mijn oude, onverslijtbare karretje nog even oprijden totdat hij boekhoudkundig is afgeschreven en ik de restwaarde (de waarde van de herbruikbare grondstoffen na het recyclen) als statiegeld terug kan krijgen. Als ik hem eerder wegdoe, kom ik daar niet voor in aanmerking en dat vind ik toch een beetje zonde van het geld.

Fragment 5

Ik moet me nu echt haasten, anders red ik het vandaag niet meer. Nu is het nog mooi zonnig en warm weer, maar er worden zware regenbuien met flinke rukwinden voorspeld. Het zal ook eens niet zo zijn. Straks zal het dus wel druk worden op de weg. Want degenen die normaalgesproken met hun jetpack van en naar hun werk vliegen, zullen vandaag de auto wel nemen.

Ik houd van de eindeloos lange wegen door de bossen, met hier en daar een doorkijkje naar een wateropslagbassin dat zich op een natuurlijke manier heeft ingepast in de omgeving. Alsof het met zijn weelderige oeverbegroeiing altijd al heeft bestaan. Echte natuur is er allang niet meer, maar ik wil graag de illusie koesteren. En dat lukt beter nu alle drijvende zonneparken op de meren, bekkens, bassins en plassen zijn opgeruimd, en alle windturbines uit het landschap zijn verdwenen. Je ziet hier en daar de zon weer in het water schijnen in plaats van op de zonnepanelen. En tot aan de horizon, boven de zeldzame groene akkers en weiden die nog niet ten prooi zijn gevallen aan de herbebossing van het land, en waar het raaigras is vervangen door gemengde graansoorten, kun je weer ongestoord genieten van de eindeloosheid van maagdelijke wolkenluchten. Jammer alleen dat ik niet heb meegemaakt dat er nog koeien en schapen in de wei liepen. Dat moet een fantastisch gezicht zijn geweest. Nu moeten we het doen met een paar gerestaureerde overblijfselen uit die tijd: de enorme loopstallen die hier en daar in het landschap nostalgische herinneringen oproepen aan een tijd dat de mens de natuur nog onbekommerd, en op een manier die je je tegenwoordig nog maar nauwelijks kunt voorstellen, naar zijn hand kon zetten. Dat had, moet ik eerlijk bekennen, ook wel zijn charme, maar dat durf ik niet eens te denken, laat staan hardop uit te spreken. De natuur zijn gang laten gaan, met als gevolg een explosie van predatoren die het tegenwoordig in de natuur voor het zeggen hebben in plaats van de mens, is ook niet alles.

Ik verheug me op de lange autorit, maar de reden waarom ik die moet maken, zint me vandaag helemaal niet. Vooral niet nu ik weet wat Dalila is overkomen. Het is de meest onplezierige kant van mijn werk, dat voor het grootste deel bestaat uit voorlichting en overleg, en slechts in een enkel geval uit handhaving. Voorlichting en overleg, dat kan ik nog wel opbrengen, zij het dat ik daarmee een beleid verdedig waar ik me rationeel misschien nog wel in kan vinden, maar gevoelsmatig allerminst. Dus ik moet altijd extra mijn best doen om dat niet te laten merken. Daarom sta ik bekend als fanatiek, terwijl ik dat helemaal niet ben. Handhaving is een heel ander verhaal. Overtreders laat ik openlijk blijken dat ik er begrip voor heb dat ze zich niet aan de wet hebben gehouden, sterker nog: dat ik hetzelfde zou hebben gedaan als ik in hun schoenen zou staan. Maar dat ik er toch voor moet zorgen dat iedereen zich aan de regels houdt, en het hogere doel dat ermee wordt gediend, ook daadwerkelijk in acht wordt genomen. Overtredingen kan ik niet door de vingers zien, juist omdát iedereen altijd begrip heeft voor de overtreders. Want wat van hen wordt gevraagd, is ook bijna onmenselijk. Daarom is normbevestiging door middel van consequente handhaving broodnodig om te voorkomen dat er een loopje met de regels wordt genomen. Het kan nu eenmaal niet anders. Op de lange termijn staat het voortbestaan van de mensheid op het spel, en iedereen zal het erover eens zijn dat dit toch net even iets zwaarder weegt dan het persoonlijk welzijn of een gelukkig gezinsleven. Toekomstige generaties zullen ons er dankbaar voor zijn.

Het zou trouwens ook niet eerlijk zijn tegenover degenen die zich wél opofferen om de reproductiefactor in ons land zo laag mogelijk te houden. Zij zien af van nageslacht om er zeker van te zijn dat we met zijn allen ruim onder het mondiaal toegewezen landelijke quotum blijven en zodoende als samenleving in aanmerking komen voor extra privileges. Dergelijke incentives dragen direct of indirect bij aan de welvaart en het welzijn van de bevolking, nu en in de toekomst, dus we mogen hen wel dankbaar zijn voor hun offers.

Een ander vervelend aspect van de handhaving, waar ik zo langzamerhand spuugzat van word, is dat overtreders mij standaard, zonder uitzondering, vragen waarom sommige asielzoekers zich niet aan de regels hoeven te houden en zij wel. Dan moet ik ze elke keer weer uitleggen dat bepaalde groepen migranten al van oudsher altijd zoveel mogelijk kinderen proberen te krijgen en groot te brengen, als een soort verzekering voor de oude dag. Dat hoort nu eenmaal bij hun cultuur. En omdat hun eigen land van hogerhand een tijdelijke geboortestop opgelegd heeft gekregen op basis van de mondiaal vastgestelde territoriale quoteringen, zijn ze voor nageslacht aangewezen op landen met een plus-0-reproductiefactor. Of ze hier nu legaal verblijven of niet, dat doet er niet toe. Het zijn onze gasten en op grond van bi- en multilaterale verdragen dienen we hun cultuur en hun gewoontes te respecteren. Zolang de bevolkingstoename in ons land maar niet uitstijgt boven het vastgestelde quotum, dus de totale reproductiefactor niet hoger is dan de voor ons land vastgestelde 1.8 per koppel, kunnen we de immigranten niet binden aan de regels die voor de autochtone bevolking wél gelden.

Als ik dat uitleg, stuit dat steevast op groot onbegrip en valt er met de overtreders vaak niet meer redelijk te discussiëren. Dan wordt me verweten dat we met twee maten meten, of ze vinden dat immigranten zich maar aan ons moeten aanpassen in plaats van wij aan hen. En als ik daar dan tegenin breng dat we de dingen in een mondiaal perspectief moeten zien en ons niet moeten blindstaren op lokaal beleid en lokale belangen, krijg ik helemaal de wind van voren. Waarom zouden wij moeten opdraaien voor de janboel die ze er in andere landen van maken?

Omdat ik daar eigenlijk geen antwoord op weet, probeer ik het nog met de laatste troef die ik altijd achter de hand houd. Een gemeenplaats waarmee ik een punt achter de discussie zet, en die meestal wel blijft hangen en ze aan het denken zet: ‘Je kunt er niet zelf voor kiezen waar je op de wereld wordt gezet. Wij hebben het geluk dat we hier zijn geboren en opgegroeid in welvaart, anderen hebben dat geluk niet. Nu we steeds meer mondiaal zijn gaan denken en handelen, moeten we ook aanvaarden dat welvaart zich gedraagt als water in communicerende vaten: het is altijd op zoek naar het juiste evenwicht.’

Meestal begrijpen ze dan niet precies wat ik bedoel. Daar maak ik dan handig gebruik van om in een soort verrassingsaanval weer terug te keren naar het doel van mijn bezoek.

Ik pak mijn spullen bij elkaar, trek mijn jas aan en stap in de auto. Ik heb een lange autorit voor de boeg, maar heb er zin in. Ik start de motor en zet hem op de stand ‘handmatig sturen’, want ik heb altijd graag zelf de touwtjes in handen, ook al weet ik dat dit niet in alle gevallen verstandig is. Het is nog steeds onbewolkt en de zon schijnt uitbundig. De getinte ramen passen zich automatisch aan het felle licht aan en de klimaatregulateur zorgt voor een aangenaam klimaat in de auto.

Ik hoop dat ik weer terug ben voordat Jasper thuiskomt van zijn werk, zodat ik Dalila nog even gezelschap kan houden. Nadat ik heb ingeschat hoelang de reis en mijn bezoek aan de overtreder ongeveer zullen duren, en ik mijn reisdoel en de gewenste aankomsttijd heb ingesproken, krijg ik de melding dat deze combinatie niet mogelijk is in de ‘handmatig-sturen-modus’. Dus zal ik me moeten overgeven aan de techniek en de satellieten. 

Fragment 6

Hoofstuk 2    Emma

Peter en ik dreigen uit elkaar te groeien. Als we al met elkaar praten, dan hebben we het niet meer over onszelf, niet over ons werk, onze bezigheden of over hoe we tegen de wereld aankijken. Dan hebben we het alleen nog maar over de anderen: onze collega’s, buren en vrienden.

Het lijkt wel of Peter zich in het nauw gedreven voelt. Alsof de hele wereld zich tegen hem keert, tegen hem samenspant. Sinds hij is ontslagen en moet rondkomen van zijn basisinkomen en van wat ik hem af ten toe toestop om iets leuks of lekkers voor zichzelf te kopen, is er geen land meer met hem te bezeilen. Vroeger moest ik hem, vooral in het bijzijn van anderen, wel eens afremmen als hij zich te veel liet gaan. Dan geneerde ik me voor hem. Soms ging ik bijna door de grond als hij weer eens onnodig fel uitviel tegen de overheid – nota bene een exacte, zij het fictieve afspiegeling van de meerderheid van de bevolking – en zich afvroeg waar het heen moest met de wereld. Meestal besefte hij achteraf zelf ook wel dat hij te ver was gegaan en beloofde hij beterschap. Al was het maar om mij niet opnieuw in verlegenheid te brengen in het bijzijn van anderen. 

Maar sinds hij is ontslagen om precies de redenen waarom hij altijd zo fulmineert tegen degenen die zich als makke schapen in de wetenschappelijke blauwdruk van de beschaving laten voegen (dus eigenlijk tegen de hele samenleving), hult hij zich in een nukkig stilzwijgen. Het enige wat hem in zijn argwaan tegenover zijn eigen kleine wereldje nog boeit, is wat zijn vroegere vrienden en collega’s zoal uitspoken. Ik moet hem altijd inlichten over alles wat ik over hen te weten kan komen.

Omdat hij tegenwoordig veel thuis is, weigert hij zich – in zijn eigen woorden – te onderwerpen aan de veel te ver doorgeschoten robotisering van het huishouden. Wat dat betreft past hij in een trend: terug naar de tijd waarin de mens zich nog niet alles uit handen liet nemen. Ik gun hem zijn tegendraadse houding, ook al heb ik daar zelf veel last van. Ik moet nu nota bene zelf bedenken of en wanneer ik de gordijnen sluit of de zonneschermen laat zakken, wanneer ik de verwarming een graadje hoger moet zetten, wanneer bepaalde apparaten aan vervanging toe zijn, welke boodschappen ik nodig heb – die Peter of ik in de supermarkt zelf bij elkaar moeten sprokkelen in plaats van ze automatisch te laten bezorgen of klaar te laten zetten – en hoe laat een van ons tweeën (zelf) het eten op moet zetten. Goddank wordt mijn agenda nog wel automatisch bijgehouden door mijn werk. Zodat ik op het juiste tijdstip word gewekt om ’s morgens voldoende tijd te hebben voor mijn ochtendrituelen, voor mijn ontbijt en voor de reistijd naar mijn werk. Daarbij wordt gelukkig rekening gehouden met de omstandigheden van de dag. Zoals het aantal uren dat ik effectief heb geslapen en dus de tijd die ik nodig heb om behoorlijk wakker te worden, de weersgesteldheid, de drukte op de weg en de gebruikelijke verkeersopstoppingen en files van soms wel meer dan een uur als gevolg van kapotte vrachtwagens. Die worden meestal nog bestuurd door chauffeurs uit verre oorden die nog menen dat ze zelf wel kunnen inschatten wanneer er onderhoud nodig is, en vinden dat ze het besturen van een vrachtwagen maar beter niet kunnen overlaten aan de geïntegreerde ICT-systemen. Want zij zouden als professionals beschikken over een reactie- en inschattingsvermogen dat computertechnisch niet is na te bootsen. Ja, ja, dat merken we. Elke ochtend opnieuw.

Daarnaast is Peter nog steeds woest (zeg maar gerust dat hij een verbitterd mannetje is geworden) omdat hij op zijn werk ooit op het matje is geroepen vanwege een onbenullig incident dat volgens hem enorm is opgeblazen door de bedrijfsleiding. Hij had tegenover zijn vrouwelijke collega’s, in strijd met de bedrijfspolicy, het standpunt verdedigd dat niet alle verschillen tussen man en vrouw sociaal-cultureel bepaald zijn. En dat mannen soms van nature anders reageren op bepaalde, bijvoorbeeld gevaarlijke situaties dan vrouwen: moediger of roekelozer of hoe je het ook wilt noemen. Er is haast niemand meer die gelooft dat ‘typische mannelijke of vrouwelijke eigenschappen’ (zoals dat vroeger werd genoemd) al vanaf de geboorte zitten ingebakken in de mens. Het is een kwestie van opvoeding. Daar is bijna iedereen het wel over eens. Peter daarentegen is er vast van overtuigd dat bepaalde mannelijke en vrouwelijke eigenschappen wel degelijk zijn aangeboren. Maar dat die door de genderneutrale opvoeding en de sociaal-culturele mind-set van tegenwoordig juist worden onderdrukt of gemaskeerd. Dus precies andersom dan men altijd beweert. Hij vergelijkt het met het standpunt dat lang geleden wel eens werd gehuldigd: homoseksualiteit of andere gendervarianten zouden zijn te genezen als je er zelf maar goed genoeg je best voor doet. Gelukkig zag men al snel in dat bepaalde eigenschappen die van nature het design en de bouwstenen vormen voor de persoonlijkheid van elke unieke mens, niet door oefening of opvoeding in overeenstemming zijn te brengen met de geldende maatschappelijke opvattingen. Dus hij vertikt het om zijn ideeën over de verschillen tussen man en vrouw af te zweren. Hij acht het verbod om het standpunt te huldigen dat genderverschillen niet uitsluitend sociaal-cultureel bepaald zijn, een regelrechte aantasting van zijn vrijheid van meningsuiting.

In het verlengde daarvan is hij bepaald niet te spreken over de in zijn ogen veel te ver doorgeschoten quotering van de topfuncties in het bedrijfsleven en het landsbestuur. Aangezien algemeen is aanvaard dat vrouwen vanwege diezelfde sociaal-culturele factoren nog heel wat jaren achterstand hebben in te halen, worden topfuncties uitsluitend nog bekleed door vrouwen en bij voorkeur door vrouwen van kleur.

Voorts worden volgens hem op de werkvloer, en steeds vaker ook in het gewone leven, de contacten tussen mannen en vrouwen op een ridicule wijze verzakelijkt. In zijn woorden: uitgebeend tot op het bot. Alles wat het leuk en lekker maakt, wordt ervan afgeschraapt. Gevoelens voor elkaar mogen nooit en te nimmer meer worden getoond, en eventuele ondeugende blikken in de richting van een vrouwelijke collega zijn al helemaal uit den boze. Dat heeft bij Peter tot zijn ontslag geleid. Tegen alle regels en mores in kon hij het niet laten om af en toe openlijk te flirten met vrouwelijke collega’s. Hij had er geen enkele bijbedoeling mee. En uit alles bleek dat de collega’s in kwestie er zeker niet ongevoelig voor waren. Dat beetje persoonlijke aandacht was een prettige opsteker tijdens de meestal nogal saaie werkzaamheden. Toch werd er altijd melding van gemaakt. De bedrijfspolicy schreef dat voor om tegen elke prijs te voorkomen dat de grenzen werden opgerekt, en om elk risico te vermijden dat de werksituatie zou worden vertroebeld door onbetamelijke gedachten, gevoelens en wellicht zelfs handelingen. Dat nooit meer.

Deze strenge aanpak had sluipenderwijs ook zijn uitwerking op de wijze waarop mannen en vrouwen in hun vrije tijd met elkaar omgingen. Ze versierden elkaar niet meer, maar spraken elkaar beleefd aan als ze iets met elkaar wilden: een gezellig avondje, een date, of zelfs een serieuze verhouding. En om misverstanden te voorkomen, werden er soms zelfs schriftelijke verklaringen of overeenkomsten getekend waarin afspraken werden gemaakt over bepaalde met name genoemde fysieke intimiteiten.

Peter walgt misschien nog wel het meest van dat soort (in zijn ogen) extreme uitwassen van de rationalisering van de samenleving. Het leidde ertoe dat hij urenlang oude films zit te kijken waarin mannen en vrouwen op een primitieve wijze met elkaar communiceren of toenadering tot elkaar zoeken. Als ik wel eens even met hem meekijk, geneer ik me altijd plaatsvervangend bij het zien van die schaamteloze manier waarop ze elkaar in die tijd tegemoet traden of het hof maakten.

Fragment 7

Ik voel me een verrader. 

Karin en ik komen geregeld bij elkaar op bezoek en wisselen dan werkervaringen uit. Daarmee voldoe ik aan de ongeschreven regel dat iedere leidinggevende een dagdeel per week besteedt aan intervisie. We delen dan onze zorgen en onze zwakheden en schamen ons er niet voor om ons aan elkaar bloot te geven. Zo moet ik bekennen dat ik als leidinggevende geneigd ben mannen altijd harder aan te pakken dan vrouwen. Ik weet niet waar dat vandaan komt en wat ik daaraan moet doen. Karin stelt me dan gerust en zegt dat het de tijdgeest is. En dat ik mezelf geen geweld moet aandoen door te proberen dat te veranderen.

Zij op haar beurt vertelt me meestal over haar gewetensnood als ze overtreders van de geboortebeperkingsregels moet confronteren met wat hen te wachten staat. Het is een vorm van gelegitimeerde bestuursdwang, dat wel, maar ze kan er maar niet aan wennen. Ze moet haar gevoel uitschakelen om het vol te kunnen houden, en daarom staat ze bekend als een bitch die voor geen rede vatbaar is: regels zijn regels. Eigenlijk mag ze er met mij helemaal niet over praten, laat staan dat ze me mag vertellen wie ze de komende week moet bezoeken en waarom, en welke redenen de overtreder in kwestie heeft aangevoerd als een rechtvaardiging voor haar overtreding. Die klinken altijd zo overtuigend, dat ze zichzelf heeft aangeleerd elk verzet of beroep standaard af te wijzen om te voorkomen dat ze gaat twijfelen en uiteindelijk misschien wel zal zwichten. Dat wil ze koste wat het kost voorkomen. Het zou immers niet eerlijk zijn tegenover al die andere overtreders die minder goed van de tongriem zijn gesneden of die financieel niet in staat zijn een deskundige of een slimme raadsvrouw in de arm te nemen. Daarnaast wil ze consequent zijn. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat de overheid de regels serieus neemt. Daarbij past geen zwalkend handhavingsbeleid. En ten slotte: ze dient er een goede zaak mee.

Desondanks heeft ze af en toe een hekel aan zichzelf en vraagt ze zich af of ze wel geschikt is voor dit werk. Dan probeer ik haar op te beuren en haar ervan te overtuigen dat het juist goed is om af en toe aan jezelf te twijfelen. En dan doe ik er nog een schepje bovenop: als je niet op gezette tijden aan jezelf twijfelt, ben je geen mens meer maar een machine. En machines zijn op andere gebieden nuttig, maar niet voor de taken die, niet voor niets, aan haar zijn toevertrouwd.

Onzin natuurlijk. In feite vind ik twijfelen aan jezelf een vorm van zwakte. Maar dat zal ik Karin nooit laten blijken. Daar ben je vriendinnen voor.

Ik voel me een verrader.

Want elke keer als Karin me in vertrouwen neemt en mij vertelt welke adressen ze de komende week moet bezoeken, beloof ik dat ik er met niemand over zal praten. Maar nog diezelfde avond vertel ik Peter alles wat ik van haar te weten ben gekomen. Hij is er altijd zeer in geïnteresseerd en daar maak ik dankbaar gebruik van. Want het is bijna de enige manier om de afstand die de laatste tijd tussen ons is gegroeid, voor een paar uurtjes te overbruggen. Hij kijkt me dan aan met een blik die ik nog ken van vroeger, en waar ik vanbinnen warm van word. Het werkt bijna verslavend. Dus doe ik altijd mijn uiterste best om zo volledig mogelijk verslag te doen, tot in de kleinste details. Dan is er een kans dat het een gezellige avond wordt met zijn tweetjes.

Fragment 8


Hoofdstuk 3    Peter

Emma zegt dat Karin en Jasper morgen geen tijd hebben om even langs te wippen om me te feliciteren met mijn verjaardag. Jasper is voor zijn werk naar het buitenland. En Karin bezoekt morgenmiddag een overtreder, en moet ‘s ochtends eerst nog even naar de kliniek om er zeker van te zijn dat er ’s middags plek is.

Ik zou dus morgenochtend alle tijd hebben gehad om de overtreder uit de klauwen van de handhaving te redden voordat Karin haar ophaalt. Want morgen zou het mijn beurt zijn geweest. Ik had het spits moeten afbijten. Maar dat gaat nu niet door. Emma heeft eergisteren laten doorschemeren dat ze een verrassing voor me heeft, een cadeau dat we morgenochtend gaan ophalen. Daar ontkom ik niet aan. Ik kan er nu dus niet meer mee aankomen dat ik morgenvroeg op mijn eigen verjaardag een belangrijke afspraak buitenshuis heb. Ik zal Joost vragen of hij mijn eerste beurt wil overnemen. Dan neem ik de volgende keer zijn beurt wel over. 

Tot mijn grote ergernis heeft Pablo tegen mijn uitdrukkelijke verzoek in toch weer contact met me gezocht. Al voor de vierde keer deze maand, terwijl ik hem de laatste keer toch duidelijk te kennen heb gegeven dat ik het vertik om mee te doen. Ik ben destijds lid geworden van de Partij voor de Binnenlandse Reproductiequota (in de volksmond: de ‘Quota-partij’) omdat iedereen op mijn werk daar lid van was en ik niet achter kon blijven. Maar ik heb er helemaal niets mee en ik ben ook geen actief lid. Pablo weet dat, maar desondanks probeert hij me telkens weer over te halen om mee te doen met de eerstvolgende ledenwerfactie. Jasper kon deze week niet, want hij zit in het buitenland voor een multilateraal congres voor middenkaders van regionale opsporings- en aanhoudingskorpsen. Volgens Pablo zou Jasper tegen hem hebben gezegd dat hij het nog maar eens bij mij moest proberen, omdat ik toch niets omhanden heb. Ik geloof er niets van. Jasper weet hoe ik erover denk, hij zou zoiets nooit tegen Pablo zeggen.

Ik heb me moeten inhouden toen Pablo op mijn geweten begon te spelen. Nadat hij me had gevraagd of ik dan tenminste een keertje mee wilde op asielzoekersjacht, maar ik ook dát weigerde, begon hij zelfs te dreigen met een smaad- en lastercampagne op social media, met mijn foto, naam en toenaam erbij. Ik zou binnen de kortste keren bekend staan als een watje, en zelfs als Brugger, verzekerde hij me, wat volgens hem zo ongeveer gelijk staat aan landverrader. Ik kon zelf wel bedenken wat dat voor mij zou betekenen. Ik zou nergens meer aan de bak komen, en al helemaal niet meer als handhaver.

Hij bond pas in toen ik hem vertelde dat ik de dag dat ze weer op asielzoekersjacht zouden gaan, jarig ben en met mijn vrouw heb afgesproken mijn verjaardag in huiselijke kring te vieren.

Maar Pablo is niet te vertrouwen. Dus toen ik ’s middags achter elkaar berichtjes hoorde binnenkomen op mijn W.I.L. (World in Lines), vreesde ik het ergste. Eerst durfde ik nog niet te kijken. Maar toen de piepjes die in het begin nog druppelsgewijs binnenkwamen, zich aaneen begonnen te rijgen tot één langgerekte toon, raakte ik in paniek en wilde ik het wel eens weten. Ik opende mijn W.I.L. en schrok me een hoedje. Pablo had niet het lef gehad om mij op zijn eigen W.I.L.-pagina aan de schandpaal te nagelen, maar had daarvoor de W.I.L.-pagina van de Q.P. (de Quota-partij) gebruikt. Die had miljoenen volgers, die zich blijkbaar verdrongen om Pablo’s post over mij te liken of er een reactie bij te plaatsen.

Ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken.

Boven de tekst van het berichtje had Pablo de foto geplaatst van mij op mijn afscheidsborrel, omringd door de vrouwen met wie ik in de loop van de jaren wel eens een onschuldige, maar in hun ogen veelbetekenende blik had gewisseld. Elke keer hadden ze er melding van gemaakt bij de bedrijfsleiding, maar op de foto stonden ze me uit volle borst toe te zingen. Ik had de foto zelf nog niet eens gezien, want ik wilde niet herinnerd worden aan de vernedering van mijn ontslag en de schijn die op het afscheidsfeestje was gewekt dat we in goede harmonie en met wederzijdse instemming uit elkaar waren gegaan. Iedereen wist wel beter, en de reden van mijn ontslag was algemeen bekend, maar er is nooit meer een woord aan vuil gemaakt. Tot nu toe. Pablo deed in geuren en kleuren uit de doeken waarom ik was ontslagen: ik zou de kwaliteiten en zelfs de superioriteit van vrouwen op bepaalde gebieden miskennen door mij non-verbaal te focussen op hun fysieke verschijning in plaats van op hun prestaties. Mijn leidinggevenden beschouwden dat als een insubordinatie van de bovenste plank, een ongehoorde brutaliteit, de druppel die de emmer deed overlopen.

Voorts wist Pablo zijn volgers tot mijn grote schrik te melden dat ik Het Naakt van beeldhouwer Ricardo Omzicht cadeau had gekregen voor mijn verjaardag, het beeld dat onlangs, ondanks de vele protesten van mannen die zich femanisten noemden, tentoon was gesteld in het stedelijk museum. Weer zo’n pertinente leugen. De directeur van het museum zou het hem hoogstpersoonlijk hebben verteld toen Pablo erop had aangedrongen het beeld uit de collectie te halen. Dat het beeld binnenkort niet meer te zien zou zijn voor het grote publiek, waaronder ook kinderen, stelde Pablo gerust. Maar dat ik er openlijk belangstelling voor had getoond, vond hij stuitend. En uit het feit dat ik het zelfs in huis wilde hebben en daar niet eens geheimzinnig over deed, bleek volgens Pablo wel dat ik erop uit was mijn gram te halen nadat ik was ontslagen om redenen die algemeen bekend waren. Dat was niet alleen dwarsheid, maar pure provocatie. Weerzinwekkend.

En als klap op de vuurpijl beweerde Pablo dat hij uit betrouwbare bron (de Partij voor de Mensen) had vernomen dat ik een Brugger zou zijn. Het waren nog maar geruchten, maar ‘elk geluid duidt’, zoals het gezegde luidt.

Bruggers zijn nogal zweverige types die het vertikken partij te kiezen en zich te onderwerpen aan de dictatuur van de democratie: de verkiezingsuitslag. Daarnaast weigeren ze zich neer te leggen bij de eigentijdse uitleg van het begrip democratische meerderheid, die meer dan ooit recht doet aan de aard en het doel van de verkiezingsstrijd. Tegenwoordig draait het om een politieke strijd tussen twee permanente coalities, twee tegenpolen, waarbij één van beide als overwinnaar uit de bus komt en de andere het onderspit delft. Dat levert een zo breed mogelijk draagvlak op (de meerderheid van de bevolking), en een mandaat als een solide basis voor snelle besluitvorming zonder het oeverloze gebakkelei en slopende onderhandelingen. Want die monden standaard uit, zo leert de ervaring, in een onwerkbare compromissenpolitiek in plaats van daadkrachtig overheidsoptreden waarover geen misverstand kan bestaan.

Ook wat betreft de verkiezingen zelf heeft de tijd niet stilgestaan. De strijd wordt allang niet meer beslist door het uitbrengen van stemmen, maar door gebruik te maken van een onvoorstelbare hoeveelheid relevante maatschappelijke brongegevens die door middel van algoritmen worden geanalyseerd en gekoppeld. Deze methode biedt een veel betrouwbaarder beeld van wat de bevolking bezielt en bezighoudt dan de traditionele verkiezingen. Er komt dan ook allang geen rood potlood meer aan te pas. De enige invloed die burgers (als de toestand van het land daar om vraagt) nog rechtstreeks kunnen uitoefenen op de verkiezingsprocedures en -uitslagen, is dat ze door middel van referenda – mits met het voorgeschreven quorum en de vereiste meerderheid – de regering kunnen dwingen tussentijdse verkiezingen te houden. Verkiezingen waar ook weer geen mens aan te pas komt en waarvan de uitkomst wordt gedicteerd door algoritmen. 

Bruggers houden vast aan de oude, allang achterhaalde betekenis van het begrip democratische meerderheid. Ze bestrijden dat de samenleving het best is gediend met een keiharde maatschappelijke polarisatie, dus met zwart-witdenken zonder grijstinten als de beste waarborg voor duidelijke uitkomsten en heldere politieke standpunten. Zo werden vroeger in een rechtsstrijd ook de kruisverhoren – eveneens met als doel om uit een soort polarisatie van hypothesen tot een bewezenverklaring of een vrijspraak te komen, één van de twee – beschouwd als de beste garantie dat de enige echte waarheid boven tafel zou komen. Of deze ‘formele’ waarheid al dan niet overeenkwam met de ‘materiële’ waarheid, werd van ondergeschikt belang geacht.

Bruggers daarentegen beweren dat het doen van concessies en het bekijken van de dingen van alle kanten om een genuanceerd oordeel te vellen, maar vooral het kiezen van de gulden middenweg en het luisteren naar de oppositie in plaats van die uit te schakelen, geen tekenen zijn van zwakte, maar juist van kracht. Een in alle opzichten gedateerde en conservatieve uitleg van het begrip democratie en zelfs aantoonbaar gevaarlijke onzin, zoals de geschiedenis leert. 

Bruggers schijnen in het geheim bij elkaar te komen om hun gedachtegoed met elkaar te delen, aan te scherpen en samen hun belangrijkste uitgangspunten als een soort litanie op te dreunen. Een nogal omslachtig ritueel waarmee ze hun geloof vieren in een democratische samenleving waarin rekening wordt gehouden met minderheden zoals zij. En waarbij wordt gestreefd naar een zo breed mogelijk (en liefst algemeen) draagvlak voor de maatregelen en regels uit de koker van de gekozen machthebbers, ook onder de burgers aan de andere kant van het politieke spectrum.

Velen menen dat Bruggers dan ook een gevaar vormen voor de samenleving. Desondanks legt de overheid hen geen strobreed in de weg. Dat laten de machthebbers graag over aan burgers die bereid zijn dat varkentje voor hen te wassen: de zogenaamde Bruggerjagers, die het recht in eigen hand nemen. Want wie doet hen wat?

Dat staat mij dus te wachten nu Pablo mij tot Brugger heeft gebombardeerd. Ik zal me van nu af aan schuil moeten houden. Ik mag van geluk spreken dat hij nog het fatsoen heeft gehad mijn adres er niet bij te vermelden, dus voorlopig ben ik in mijn eigen huis nog veilig. Maar wat niet is, kan nog komen.

Ik ben blij dat Emma niet actief is op W.I.L. en dat ze haar niet in het vizier hebben. Zij zal zich dus nog geen zorgen hoeven te maken. Maar als ze te weten komen dat zij mijn vrouw is, zullen zij ook haar niet ontzien. Ze zullen ervan overtuigd zijn dat we geestverwanten zijn en zij zal dan ook, net als ik, tegen wil en dank als Brugger door het leven gaan. Dat moet ik zien te voorkomen. Want ik kan me tenminste nog terugtrekken in mijn eigen huis, maar zij is een actief publiek figuur. 

Als Emma thuiskomt van haar werk, zie ik al meteen dat er iets aan de hand is. Haar ogen staren mij uitdrukkingsloos aan. Ze zegt niets en wacht op een aanleiding om tegen mij uit te varen. Dat gebeurt wel vaker de laatste tijd. Er hoeft haar maar een kleinigheidje dwars te zitten, of de hel breekt los en dan moet ik het ontgelden. Wat heb ik nu weer op mijn kerfstok? Ik voel de vijandigheid van haar afstralen nog voordat ze één woord heeft gezegd.

‘Zeg het maar,’ zeg ik en geef me daarmee al bij voorbaat gewonnen. Ik heb niet eens de puf om te reageren op wat ze te zeggen heeft, wat het ook zal zijn.

‘Kun je nou nooit eens normaal doen?’ roept ze uit. ‘Moet je nou per se altijd anders zijn dan anderen?’

Ze weet het. Ze heeft het natuurlijk gehoord van haar collega’s. Want ze schreeuwt het bijna uit: ‘Zie je nu wat ervan komt!?’

Nou gaat ze te ver. Moet ik me nu verantwoorden voor wat Pablo me heeft geflikt? Omdat ik weigerde me in te laten met zijn praktijken? Wát ze me ook allemaal kwalijk neemt, dít mag ze me niet verwijten. En ik probeer haar rustig uit te leggen wat me is overkomen: Pablo heeft me (nog afgezien van zijn eeuwige gezeur om me over te halen een keertje te colporteren en nieuwe leden voor de Quota-partij te ronselen) al een paar keer lastiggevallen met de vraag wanneer ik nu eens laat blijken dat ik een echte man ben en ook een keer meega op asielzoekersjacht. Maar, zeg ik tegen Emma, hij kan hoog of laag springen, dát vertik ik. Ik ben al tegen mijn zin lid geworden van de Quota-partij. Dat moet genoeg zijn. Ik weiger me er actief voor in te zetten. En ik moet er helemáál niet aan denken om met Pablo’s knokploeg op asielzoekers te jagen. Vooral niet omdat Pablo en zijn kornuiten daar allesbehalve zuivere bedoelingen mee hebben. Ze maken misbruik van een maas in de wet om hun verwerpelijke gedachtegoed uit te venten en in de praktijk te brengen. Pablo beweert dat ons land zo langzamerhand wordt bezet door buitenlandse mogendheden en dat onze cultuur sluipenderwijs wordt besmet door, en zelfs wordt ingewisseld voor andere culturen, religies en tradities dan de onze. Hij is ervan overtuigd dat we als land stapje voor stapje ten onder gaan aan onze eigen ruimdenkendheid sinds we worden overspoeld door buitenlanders met gewoontes, normen en waarden die haaks staan op de onze. Hij zegt dat we van de natuur kunnen leren dat geïmporteerde invasieve exoten een gevaar vormen voor de flora en fauna in ons land, en uiteindelijk onze inheemse planten en dieren zullen verdringen. En dat de geschiedenis laat zien dat de natives in bepaalde streken, zoals in de VS en in Australië, bijna zijn uitgestorven sinds immigranten er de macht hebben overgenomen. Pablo weigert machteloos te moeten toezien dat dit ons ook zal overkomen.

Hij verwijt de Bruggers dat die daar hard aan meewerken, en omdat ik het vertik deel te nemen aan zijn ledenwerfacties en zijn pogroms, heeft hij me er op internet van beschuldigd een Brugger te zijn.

Emma laat me wonder boven wonder uitpraten zonder me ook maar één keer te onderbreken.

‘Dus je bent geen Brugger?’ vraagt ze als ik uitgesproken ben.

‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoord ik haar. ‘En al zou ik een Brugger zijn, wat dan nog. Dat zou het probleem niet zijn. Het probleem is dat Pablo en consorten gebruik maken van bepaalde sentimenten om de bevolking op te stoken tegen de Bruggers, terwijl die nog geen vlieg kwaad doen. Ik kan zelfs wel sympathie opbrengen voor hun ideeën, al zou ik me nooit bij hen aansluiten.’

‘Maar waarom vertel je me dit allemaal?’ vraagt Emma.

‘Heb je dan niet gehoord wat Pablo allemaal over mij op W.I.L. heeft gepost?’

‘Nee, daar weet ik niets van. Ik ben alleen nogal geschokt door het filmpje dat hij over jou op Interstream heeft gezet, waarin je in je nakie te zien bent in een openbare sauna, tussen een stel andere naaktlopers, zowel mannen als vrouwen.’

‘Wat krijgen we nou? Ik ben nog nooit van mijn leven in een sauna geweest. Dat weet jij ook wel. Daar ben ik veel te schijterig voor. Ik moet er niet aan denken.’

‘Hoe komt Pablo dan aan dat filmpje?’

‘Wat denk je? Dat is toch niet zo moeilijk. Het is ongetwijfeld een fake-opname. Iedereen weet dat er nauwelijks of geen verschil meer is te zien tussen echt en fake. Een software-nerd die een beetje handig is, maakt zo’n opname in een handomdraai op zijn eigen computer. Het is strafbaar, maar er is nog nooit iemand voor veroordeeld. Want wat echt is en wat niet, is tegenwoordig bijna niet meer aan te tonen.’

‘Maar waarom zou Pablo al die moeite doen en het risico lopen dat jij hem wegens smaad of laster voor de rechter sleept?’

‘Hij weet dat ik geen enkele kans maak. Nadat ik ben ontslagen, heeft de publieke opinie zich tegen me gekeerd. Daar maakt hij handig gebruik van. Dat buit hij uit om me nog verder het moeras in te trappen. Zelfs jij bent erin gestonken. Als er iemand is die beter zou moeten weten, dan ben jij dat wel.’

‘Ik weet waarom je bent ontslagen, vind je het dus gek dat ik je wat dat betreft niet helemaal meer vertrouw? Hoe kan ik nu weten of je wel of niet de waarheid spreekt? Hoe wil je mij overtuigen? Uitgangspunt is nog steeds dat filmopnames echt zijn en zelfs als bewijs kunnen dienen in een rechtszaak, tenzij onmiskenbaar wordt aangetoond dat het fake-filmpjes zijn. Het gebruik van opnames voor het bewijs in de rechtspraak, maar ook voor andere doeleinden, is met allerlei wettelijke waarborgen omkleed. Dus degene die beweert dat een film fake is, heeft heel wat uit te leggen.’

‘Als je me niet gelooft, zou ik niet weten hoe ik je kan overtuigen. Ik kan je alleen maar met de hand op mijn hart verzekeren dat ik me nog nooit in een sauna heb vertoond, laat staan naakt. Je kent me, mag ik hopen. Dus ik ga ervan uit dat je me op mijn woord gelooft en mijn kant kiest. Zo niet, wie dan nog wel? Dan zou ik aan de wolven zijn overgeleverd. Dan zou ik in mijn eentje moeten opboksen tegen de massahysterie, en dat is een ongelijke strijd. Die wint altijd. Maar als jij aan mijn kant staat, sta ik er in ieder geval niet helemaal alleen voor.’

Meer wil ik er niet over zeggen. Ik ben het zat om me tegenover Emma altijd maar weer te moeten verdedigen en haar bijna te smeken een keer solidair en loyaal met mij te zijn in plaats van met die hele verdomde rotwereld om ons heen.

Aan Emma’s gezicht te zien, is ze nog niet overtuigd. De verwijdering tussen ons, die zich al sinds mijn ontslag heeft ingezet, draagt daar waarschijnlijk toe bij.

Ook zij laat het hierbij en begint over mijn verjaardag. Ze zegt dat het haar niet gelukt is vrij te krijgen. Ze heeft zelfs al vroeg een belangrijke vergadering waar ze niet onderuit kan.

‘Sta je dus morgen bijtijds op? Dan kunnen we je cadeau nog ophalen voordat ik naar mijn werk moet.’

Ik knik.

‘Dan hoef ik natuurlijk ook niet te rekenen op een ontbijt op bed,’ zeg ik quasi verongelijkt.

‘Nee, dat zit er morgen niet in,’ zegt ze.

Fragment 9

Voordat we de volgende ochtend wegrijden, geeft Emma de boordcomputer de opdracht de achterbank van haar auto te transformeren tot extra bagageruimte. Het is nog fris, dus het dak laat ze dicht.

‘Zo…,’ zeg ik. ‘Is het cadeau zó groot dat het niet in de kofferbak past?’

‘Wacht jij maar af,’ zegt ze met een grijns. Ze heeft gelukkig weer een wat beter humeur. 

Als we de straat inrijden waar Karin en Jasper wonen, zien we nog net Karin wegrijden. Ze ziet ons niet.

‘Verdorie,’ zegt Emma. ‘Ik had haar even moeten zeppen dat we nu al langskomen in plaats van om elf uur. Ach, het maakt ook niet uit. Ze weet dat we komen, dus ze zal haar atelier niet hebben afgesloten, mag ik hopen.’

Ze rijdt de auto achteruit de oprit op, zo ver mogelijk naar achteren, en geeft de boordcomputer de opdracht om de achterklep over vijf minuten te openen.

We lopen achter elkaar over het smalle tuinpad naar het atelier achter in de tuin. Ik begin nu toch wel een beetje nieuwsgierig te worden.

Ze heeft gelijk. De deur zit niet op slot.

Als we naar binnen gaan, schrikken we. Aan een tafeltje zit een jonge, lichtgetinte vrouw een burger te eten als ontbijt. Te zien aan de opdruk op de zak waarin de burger zat, is die gekocht bij de Italiaanse burgerketen Insettonini, hier vlakbij. Niet zo vreemd dat dit mijn aandacht trekt. Want ik kom er ook regelmatig. Ze hebben er de lekkerste insectenburgers, die zeker niet onderdoen voor de burgers van kweekvlees. Die liggen nog steeds beter in de markt dan insectenburgers. Onterecht vind ik. Ook Emma moet niets hebben van insectenburgers, dus die komen er, als het aan haar ligt, bij ons niet in. Ze zegt dat de zorgwekkende insectenstand dat niet toelaat. En als ik daartegen inbreng dat er speciaal meelwormen voor worden gekweekt en dat er daarnaast schadelijke insecten zoals sprinkhanen voor worden gebruikt, zegt ze dat ik niet alles moet geloven wat er wordt beweerd.

Sinds ik in mijn eentje thuis zit, haal ik er geregeld zelf een of twee voor de lunch. Dat is meteen een goede reden voor een lekkere lange wandeling, waarbij ik mijn geweten sus door vast te stellen dat er nog steeds meer dan genoeg insecten rondvliegen.

Als ik de jonge vrouw in het atelier, eigenlijk nog maar een meisje, haar insectenburger voor haar mond zie houden, bevroren in de beweging naar een volgende hap, voel ik al meteen een soort verwantschap. Niet zozeer omdat we blijkbaar beiden van insectenburgers houden, maar vooral omdat de manier waarop ze ons verschrikt aankijkt, me bijna ontroert. De paniek is van haar gezicht af te lezen. Alles aan haar nodigt uit om je over haar te ontfermen, een arm om haar heen te slaan en haar gerust te stellen. Ze staart ons onafgebroken aan met haar grote amandelvormige ogen, waarin je zou verdrinken als je haar maar lang genoeg blijft aankijken.

Emma is de eerste die wat zegt.

‘Wie ben jij?’ vraagt ze.

De vrouw legt haar burger op het bordje voor zich en begint te stamelen.

‘Karin zei dat jullie pas om elf uur zouden langskomen,’ weet ze er met moeite uit te brengen.

Emma vertrouwt het niet en wil weten wat zij hier te zoeken heeft.

‘Ik ben hier te gast,’ antwoordt de vrouw. ‘Ik mag van Karin zolang in haar atelier logeren. Totdat ik iets anders heb gevonden. Meer kan ik er niet over zeggen. Het was niet de bedoeling dat jullie me hier zouden treffen. Ik zou me tegen elf uur, als jullie de kist zouden komen ophalen, terugtrekken op het vlierinkje. Want het mag niet bekend worden dat ik hier tijdelijk woon. Dus ik zou het erg op prijs stellen als jullie er met niemand over willen praten.’

Emma weet niet wat ze ervan moet denken. Ze kan haar nieuwsgierigheid nauwelijks bedwingen. De vrouw komt heel beschaafd over. Op het chique af. Een dame uit de betere kringen. Het feit dat ze keurig Engels spreekt, is op zich niet zo gek, aangezien Engels al lang geleden tot wereldtaal is gepromoveerd. Maar Emma vindt het wel verdacht dat ze niet het gebruikelijke landelijke dialect spreekt, of desnoods een van de andere dialecten. Het kan bijna niet anders, of ze moet uit een ver land komen. Waarschijnlijk is ze een asielzoeker.

Ik kan mijn ogen niet van haar afhouden. Wat een prachtige vrouw. Maar Emma gunt me de tijd niet om me nog langer aan haar te vergapen. Ze troont me mee naar de hoek van het atelier waar een rechtopstaande kist staat, met aan de voorkant een deksel die, doordat de kist rechtop staat, meer weg heeft van een deur.

‘Voilà,’ zegt ze. ‘Je cadeautje. Hartelijk gefeliciteerd.’ En ze geeft me een obligate maar welgemeende zoen op mijn wang.

Ik geef haar een zoen terug.

‘Mag ik het pakje al openmaken?’ vraag ik, gretig als een jengelend kind. En als Emma me verbaasd aankijkt, proest ik het uit van het lachen. Dan speelt ze het spelletje mee.

‘Kun je niet even wachten tot we thuis zijn?’ roept ze bars, terwijl ze me bestraffend aankijkt, maar haar gezicht slechts met moeite in de plooi kan houden.

‘Nee, ik wil het nú uitpakken,’ drein ik.

‘Nou, vooruit dan maar,’ geeft Emma zich gewonnen met geveinsde ergernis.

Ze heeft er rekening mee gehouden, want ze heeft een beitel meegenomen. Onnodig, want aan de wand hangen rijen beitels, gutsen, mesjes en allerhande ander gereedschap.

Ze wringt haar beitel tussen de zijkant van de kist en de deksel en wrikt hem heen en weer totdat de deksel loskomt. Ik mag het laatste rukje geven en het deksel openen. Dan zie ik wat erin zit en spring een gat in de lucht.

‘Het Naakt van Ricardo Omzicht!’ roep ik enthousiast uit. Ik vlieg Emma om de nek en smoor haar bijna.

Emma weet zich geen raad met deze explosie van blijdschap, bevrijdt zich quasi-ontroerd uit mijn houdgreep en kijkt schichtig naar de vrouw die het tafereeltje belangstellend gadeslaat.

‘Hij vindt het beeld heel mooi,’ zegt Emma ter verontschuldiging. Maar ik denk dat de vrouw dat zo ook wel begrijpt. Wat zich voor haar ogen heeft afgespeeld, vertedert haar. Ze staart in de verte alsof ze herinneringen oproept aan al die keren dat ze zelf vurig werd omhelsd. Lang geleden alweer, schat ik in, want ik zie de heimwee in haar ogen.

We kantelen de kist zodat hij op zijn rug komt te liggen en we hem als een baar naar de auto kunnen dragen. Met een korte groet nemen we afscheid van de vrouw en ik vraag haar of ze de deur achter ons dicht wil doen. Als ik haar daarbij aankijk en zij mij aankijkt en knikt, voel ik een warme golf van medelijden door mijn lichaam trekken. Ik denk dat het medelijden is.

Fragment 10

Hoofdstuk 4    Karin

Ik hou van face-to-face-contacten en ben niet zo’n fan van overleg op afstand. Ik vind het belangrijk om ter plekke iemand in de ogen te kunnen kijken om te controleren of aan al mijn wensen en eisen is voldaan. Dat weet iedereen nu zo langzamerhand wel. Desondanks moet ik elke keer weer uitleggen waarom ik het liefst persoonlijk langskom en niet kies voor het gemak van internet-conferencing of andere vormen van internetoverleg.

Ik heb de kliniek dus vanochtend gezept dat ik straks langskom om te checken of alles gereed is voor vanmiddag. Ze begonnen meteen alweer te mekkeren dat ik mijn tijd vast wel beter kon gebruiken. Maar ik heb mijn lesje inmiddels wel geleerd. Als ik niet persoonlijk langskom om te controleren of de ingreep staat ingepland voor het afgesproken tijdslot, of er een gekwalificeerde abortus-arts of chirurg klaar staat en er voldoende tijd is ingeruimd voor de ingreep, bestaat er een kans dat ik voor verrassingen kom te staan als ik de overtreder aflever. Dat is mij verschillende keren overkomen. En ik vind dat je dat de overtreders niet kunt aandoen. De ingreep die ze moeten ondergaan, vormt al een enorme inbreuk op hun lichamelijke integriteit. Daar moet niet al te licht over worden gedacht en er mag niet slordig en lichtvaardig mee worden omgesprongen. Dat gebeurt nog steeds veel te vaak: het zijn tóch maar overtreders.

Daar kan ik me zó kwaad over maken. Overtreders of niet, het zijn gewone, beschaafde mensen die in hun ogen een goede reden hadden om zich niet aan de wet te houden, maar die verkeerd hebben gegokt. De ingreep die daar noodzakelijkerwijs op volgt, mag niet worden beschouwd als een afstraffing, maar als een vorm van herstel van een toestand die niet in overeenstemming is met de wet, en meer in het bijzonder met de voorgeschreven reproductie-factor. Dat moeten zij van de kliniek nou eindelijk eens beseffen. We leven niet meer in het jaar honderd.

Doordat ze in de kliniek inmiddels wel weten dat ik zelf altijd de laatste controle doe, komt het gelukkig nog maar zelden voor dat er iets fout gaat met de planning. Mijn bezoek vooraf is nu dus min of meer een formaliteit. Zo zie ik het tenminste, de werknemers van de kliniek gelukkig nog niet.

Binnen een kwartier ben ik al klaar en rijd dan meteen door naar het eigenlijke doel van mijn reis. Het is al mijn tweede deze week. Ik heb me gelukkig een paar dagen kunnen voorbereiden op weer zo’n hartverscheurend tafereel: het ongeloof, de tranen van machteloosheid, of juist die gelatenheid en de verlamming op de gezichten als ik nog eens herhaal wat hen te wachten staat. Maar het is niet genoeg. Tijdens de reis moet ik voortdurend bij mezelf herhalen, als een mantra, dat ik met deze zware taak de mensheid en de aarde een dienst bewijs. En dat het algemeen belang nu eenmaal zwaarder weegt dan het individuele belang van degenen die zich daar niet aan willen onderwerpen. Ik zeg het zelfs hardop tegen mezelf, maar het wil maar niet landen in mijn rechterhersenhelft. Ik kan ‘de mensheid’ maar moeilijk zien als een entiteit die van grotere betekenis is dan het enkele individu dat diezelfde mensheid in zich meedraagt. Ik vraag me zelfs af of elk afzonderlijk individu voor het universum niet evenveel betekent als de mensheid in haar totaliteit, niet alleen in mijn beleving, maar ook rationeel gezien.

Ik heb bij mijn zoektocht naar antwoorden op de vragen en onzekerheden die mijn eeuwige gepieker opleveren, altijd veel steun aan de wijze woorden van Bert. Elke keer als ik hem zie en bij hem neerhurk om een praatje te maken, beurt hij me weer op met zijn ongecompliceerde kijk op zaken. Nou ja, ongecompliceerd? Ik heb grote bewondering voor Bert. Hij is in de loop van de jaren steenrijk geworden. Maar in plaats van met pensioen te gaan en te rentenieren, heeft hij de leiding van zijn onderneming overgedaan aan zijn bedrijfsleider en al zijn geld in het bedrijf geïnvesteerd. Zelf is hij in een eenvoudig flatje gaan wonen en brengt zijn dag door op de hoek van een straat, als bedelaar. Het geld dat hij ophaalt, schenkt hij aan noodlijdende asielzoekers, die al sinds jaar en dag nog slechts een magere basisuitkering krijgen uit de overheidskas en niet langer bijna kosteloos gebruik kunnen maken van de sociale voorzieningen, zoals de gezondheidszorg. Daar is al lang geleden toe besloten om potentiële asielzoekers en andere immigranten af te schrikken. Daarnaast heeft de overheid vooral tegemoet willen komen aan de kritiek van het merendeel van de bevolking dat met name migranten veelvuldig gebruik maken van het steeds verder uitgeklede voorzieningenniveau. De belastingbetalers zouden er krom voor hebben gelegen, terwijl ze er zelf nauwelijks nog profijt van hebben, mede vanwege het verdringingseffect dat het vele gebruik door migranten met zich mee zou brengen. Dat noodlijdende asielzoekers er niet langer kosteloos gebruik van kunnen maken, is volgens het kabinet het logische gevolg van het overheidsbesluit om de uitkomst van het referendum over deze materie serieus te nemen en ook de laatste restjes van de vroegere verzorgingsstaat op te ruimen. Daartegenover staat een enorme belastingverlaging die de burgers in staat stelt om zelf de gezondheidszorg in te kopen die het best past bij hun eigen situatie, hun eigen inkomen en hun eigen bestedingspatroon. 

Het gezag weet dat Bert het geld dat hij inzamelt, weggeeft aan de armlastigen van de samenleving, de asielzoekers, en beschouwt het dus als collecteren. Vandaar dat hij niet van de straat wordt gehaald wegens bedelarij.

Elke keer als ik in mijn vrije tijd de stad inga om te shoppen, loop ik even bij hem langs. En dan leg ik hem de vragen voor die me op dat moment bezighouden. Hij heeft dan altijd wel een wijze raad. Vaak daagt hij me uit en laat mij dan zelf het antwoord geven op mijn eigen vragen door ze vanuit verschillende invalshoeken te benaderen. Zo heeft hij me ooit mijn vraag of de individuele mens ondergeschikt is of moet zijn aan het algemeen belang of juist andersom, zelf laten beantwoorden aan de hand van twee, op het eerste gezicht onverenigbare gezichtspunten. Althans dat heeft hij geprobeerd.

Hij vertelde me dat je het gedrag van de mens globaal gesproken kunt beschrijven en analyseren vanuit twee invalshoeken: vanuit een metavisie-perspectief of vanuit het belevings-perspectief. Wat simpeler gezegd: vanuit een rationele helikopterview of vanuit onze eigen beleving als mens, dus met hart en ziel. Bert beweert dat je vanuit je eigen beleving heel anders tegen de wereld en je medemens aankijkt dan vanuit een metavisie-perspectief. Stel je maar eens voor, zegt hij, hoe je in je belevingsmodus een verliefdheid, een mooi stuk muziek of een prachtig kunstwerk ondergaat, en hoe je in je belevingsmodus aankijkt tegen misdrijven als mishandeling, zedendelicten, moord en doodslag, en in het groot: tegen pandemieën, hongersnood, oorlogen en genocide. Bert verzekerde mij dat diezelfde gebeurtenissen en omstandigheden in een heel ander daglicht komen te staan als we ze vanuit een metavisie-perspectief bezien. We achtten vroeger, om maar eens wat te noemen, bepaalde misdrijven in onze beleving hoogst afkeurenswaardig en bestraften die met de zwaarste straffen. Want we verweten de dader dat hij dat misdrijf had gepleegd terwijl hij ook de keuze had om dat niet te doen. Dat rekenden we hem zwaar aan, dat moest worden vergolden. Daarbij gingen we, en gaan we nog steeds, uit van de veronderstelling dat de mens een keuzevrijheid heeft en dat hij, in onze beleving, dus ook de verkeerde keuzes kan maken.

Maar vanuit het metavisie-perspectief is de mens het product van een aantal externe factoren, zoals zijn omgeving, zijn voorgeschiedenis, de plek waar, en de omstandigheden waaronder hij is opgegroeid. Maar ook van een aantal interne factoren, zoals zijn talenten, zijn hersencapaciteit, zijn lichamelijke en geestelijke conditie en tal van andere erfelijke factoren. Al deze externe en interne factoren beperken niet zozeer de keuzevrijheid van de mens, maar genereren wel bepaalde hersen-impulsen die bepalend zijn voor de (vrije) keuzes die een mens in zijn leven maakt. Dat geldt zowel voor elke individuele mens, als voor de mensheid in haar totaliteit. Het komt er uiteindelijk op neer dat vanuit een metavisie bezien, alles direct of indirect is gericht op het in stand houden van de mens als soort. Dat geldt niet alleen voor het belangrijkste instrument voor het voortbestaan van de mens: de liefde tussen man en vrouw. Daarbij ervaren beide partners de gevoelens die ze voor elkaar koesteren, als iets moois, iets verhevens, waaraan menig lied, verhaal, muziekstuk en kunstwerk is gewijd. Maar die gevoelens zijn uiteindelijk slechts gericht op dat ene banale doel: de voortplanting. Dat geldt, hoe vreemd dat ook klinkt, in wezen ook voor oorlogen, genocide, misdrijven en pandemieën. Dat zijn allemaal, direct of indirect, overlevingsstrategieën van de mensheid, gericht op het in stand houden van de soort. Bij bepaalde diersoorten vinden we het heel normaal dat het recht van de sterkste geldt, en dat soortgenoten elkaar bijna, en soms zelfs daadwerkelijk, afslachten om als overwinnaar de macht naar zich toe te trekken en de eigen genen te kunnen doorgeven. Bij mensen accepteren we dat in beginsel niet, omdat we het nuchtere metavisie-perspectief grotendeels hebben ingewisseld voor het belevings-perspectief. Paradoxaal genoeg hebben we dus als rationeel denkend wezen in de loop van de tijd steeds meer afstand genomen van het metavisie-perspectief en dus ook van de eigenlijke ratio van het mens-zijn: de instandhouding van de soort tegen elke prijs. Daar zijn andere, in onze ogen belangrijkere waarden voor in de plaats gekomen. Zoals het uitgangspunt dat elke individuele mens in beginsel optimale bescherming verdient voor zover daarmee het welzijn en de rechten van ieder ander niet in het gedrang komen. Dat laatste is echter een heikel punt, want waar ligt de grens. Die randvoorwaarde kan leiden tot opvattingen als: ‘de pleger van een misdrijf, wat daar ook onder wordt verstaan, moet worden gestraft of zelfs geëlimineerd’, en meer in het algemeen tot opvattingen als: ‘eigen volk eerst’. Zijn dergelijke opvattingen laakbaar? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Zo vinden we tegenwoordig (anders dan vroeger) dat het niet past in een beschaafde samenleving om daders van misdrijven te straffen in plaats van ze te herprogrammeren, terwijl de opvatting ‘eigen volk eerst’ vroeger ondenkbaar was, maar tegenwoordig weer gemeengoed lijkt te worden. Zo zie je dat er voortdurend verschuivingen optreden in de dialectische verhouding tussen het metavisie-perspectief en de belevingsmodus.

Het slot van Berts betoog is dan altijd: vraag jezelf steeds af vanuit welk perspectief je iets wilt betekenen voor de samenleving, vanuit het belevings-perspectief, waarbij de mens als individu of als groep voorop staat, of vanuit het metavisie-perspectief, waarbij de mensheid in abstracto de hoofdrol speelt. Maar vooral: zoek altijd de voor jou optimale balans tussen beide perspectieven bij elke beslissing die je neemt.

Ik begrijp niet altijd alles van wat hij zegt, maar ik weet wel dat zijn lessen mijn kijk op de wereld, en op de mensheid, maar ook op mijn omgeving en op mijn werk, hebben genuanceerd. Dat zal ongetwijfeld leiden tot ‘hersen-impulsen’ (zoals hij dat noemt) die medebepalend zijn voor mijn keuzes, ook al denk ik dat ik die altijd welbewust helemaal zelf maak.

Fragment 11

Toch laat dat alles onverlet dat ik nog steeds opzie tegen mijn bezoek aan de overtreders. Ik ben in ieder geval blij dat mijn komst is aangekondigd door het secretariaat, zodat ze gelukkig al op het ergste zijn voorbereid.

De boordcomputer zegt dat we er bijna zijn. Ik schakel hem over op de automatische piloot en lees de stukken nog even door. Dan kan ik ze straks bij hun voornaam noemen – dat wekt vertrouwen en het breekt het ijs een beetje – en kan ik enigszins anticiperen op wat ze ter verdediging zullen aanvoeren om hun overtreding goed te praten. Want dat is bijna standaard. Alle koppels doen altijd nog een uiterste poging om te ontsnappen aan wat hen te wachten staat.

Als ik met een snelle blik de stukken heb gescand, en hun situatie me weer helder voor ogen staat, berg ik de map op. Ik klap de spiegel open om mijn haar te fatsoeneren en mijn make-up te controleren, en kijk mezelf daarna een paar minuten streng aan. Daar moet ik vooraf altijd even op oefenen om te voorkomen dat ik medelijden en begrip uitstraal, want dan sta je al met 0-1 achter. Ik probeer me de wijze waarop ik mijn gezichtsspieren straktrek, goed in te prenten, want daar heb ik zo meteen alleen maar profijt van. Als ik me maar genoeg concentreer op mijn eigen gezichtsuitdrukking, hoef ik immers niet bang te zijn dat mijn gewetenswroeging de overhand krijgt.

Maar ik trap er steeds weer in. Juist als je je uiterste best doet om er niet aan te denken, dringen zich in alle hevigheid de nare gebeurtenissen op die de overtreders zijn overkomen en die hen hebben doen besluiten de reproductie-factor niet in acht te nemen. Ik wil er eigenlijk niet bij stilstaan. Maar ik weet al bij voorbaat dat het altijd, dus ook nu weer, discussies zal opleveren, ondanks dat de regels en de ratio daarvan duidelijk zijn. Iedereen moet toch zo langzamerhand wel weten dat in de reproductie-factor is ingecalculeerd dat sommige ouders geen kinderen willen of kunnen krijgen, maar ook dat ouders soms worden getroffen door het noodlot, waardoor ze een of meer kinderen kwijtraken. Immers, de landelijke reproductie-factor is 1.8, terwijl het aantal kinderen dat een vrouw mag baren, maximaal 2 is. Daaruit moet zelfs de grootste domoor zijn conclusies kunnen trekken. Die discrepantie is er niet voor niets. Desondanks moet ik dat elke keer weer uitleggen. Ik word daar zo moe van.

Het laatste deel van de rit rijd ik door heuvelachtig terrein dat nog niet is bebost. Ik kan kilometers ver kijken en zie verspreid in het landschap hier en daar een rood dak van een huisje. De huisjes zijn gebouwd in de stijl van de boerderijen die hier ooit in een ver verleden hebben gestaan. Het landschap en de huisjes bezorgen mij een gevoel van heimwee naar tijden die ik zelf nooit heb meegemaakt. Heel even vergeet ik waarom ik hier ben.

De auto slaat precies op het ingestelde tijdstip rechtsaf de oprit op van het huis waar ik moet zijn. Als ik uitstap komt de bewoner, een man van rond de dertig, met opgetrokken wenkbrauwen op me aflopen. Hij ziet er slecht uit. Zijn roodomrande ogen liggen diep in de kassen. Er lopen verticale rimpels over zijn magere wangen, als haarscherpe groeven die er met een mes zijn ingekrast. En zijn lange vettige haar hangt in slierten half over zijn gezicht. Hij kijkt me aan met dode ogen en doet, als hij dichtbij is, zijn mond open om iets te zeggen, alsof hij naar adem hapt als een vis op het droge.

Ik loop naar hem toe en ik begroet hem met een lichte buiging, maar die beantwoordt hij niet.

‘Wat doet u hier?’ vraagt hij verbaasd.

‘Er is u toch doorgegeven dat ik langs zou komen?’ zeg ik en ik doe alsof ik mijn papieren raadpleeg om te controleren of dat wel klopt. Ik weet ook wel dat overtreders vaak veinzen dat ze van niets weten en in een soort ontkenningsfase zitten nadat ze bericht hebben gekregen dat ik hen kom ophalen. Alsof ze daarmee het onvermijdelijke kunnen uitstellen, of omdat ze het simpelweg niet kunnen geloven.

‘Ja, we hebben bericht gehad,’ zegt hij. ‘Maar er is al iemand langs geweest. Hij zei dat u was verhinderd en dat hij op het laatste moment was opgeroepen om u te vervangen. Hij had vreselijk veel haast, want het moest er even tussendoor. We kregen niet eens fatsoenlijk de tijd om afscheid te nemen en ik mocht ook niet mee om erbij te zijn. Hij zou me aan het eind van de middag bellen om verslag te doen en me te informeren over wat er verder staat te gebeuren.’

‘Wat krijgen we nou!’ roep ik uit. ‘U houdt me toch niet voor de gek, hoop ik? U bent geïnformeerd over de maatregelen die u te wachten staan als blijkt dat u de handhaving boycot of dwarsboomt. U weet dat u dan, als vermoedelijk medeplichtig aan de verdwijning van uw vrouw, wordt gegijzeld totdat u ons weet te vertellen waar uw vrouw zich bevindt, en dat uw huis en uw erf grondig zullen worden doorzocht tot we hebben gevonden waar we naar zoeken. Daarnaast zullen uw vrienden en familie worden bezocht, hun woningen overhoop gehaald en hun gangen nagegaan om uit te sluiten dat zij erbij betrokken zijn of er meer van weten. Wilt u dat allemaal op uw geweten hebben? Ook zullen we uw auto en alle apparatuur waarmee u kunt communiceren met de buitenwereld, in beslag nemen, want we willen er zeker van zijn dat u geen contact heeft met uw vrouw, of haar bevoorraadt. Denkt u dat u dat aankunt? Hoelang denkt u dat vol te houden?’

‘Maar ik heb u toch al gezegd dat ze is opgehaald door uw vervanger!’

‘U bent wel een volhouder, merk ik. Hoe zag die man eruit?’

‘Hij was lang, had een wat slungelig lichaam, een bijna kaal hoofd en een gladgeschoren spits gezicht met een scherpe neus, grote oren en donkere ogen met daarboven donkere wenkbrauwen.’

‘Dat zegt me niets. Ik zal het navragen bij het secretariaat. Als u een moment heeft.’

Ik zep het hoofdkantoor en vraag de secretaresse of ze iets weet van een plaatsvervanger die voor mij zou zijn ingevallen. Ze weet van niets.

‘Wat moet ik nu met u?’ vraag ik.

‘Ik weet het niet. Ik zweer dat die man zei dat hij u moest vervangen en dat hij haar heeft meegenomen. Ik ga zoiets toch niet verzinnen?’

‘Ik weet het goed gemaakt. Ik heb de bevoegdheid en beschik over de hard- en software om al uw communicatieapparatuur uit te schakelen. Dat ga ik zo meteen ook doen. Maar eerst geef ik u nog een kans om te bekennen dat u zich heeft willen onttrekken aan de handhaving. Als u blijft weigeren zal ik al het mogelijke doen om aan te tonen dat u zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Met alle middelen die tot mijn beschikking staan en waarvan, zoals u zult begrijpen, de kosten voor uw rekening zullen komen.’

‘Maar ik kan helemaal niet zonder communicatieapparatuur! Die man zou eind van de middag contact met me opnemen om te vertellen hoe het is gegaan en wat er verder staat te gebeuren. Zet dan in ieder geval mijn zepper nog niet uit.’

‘Als het werkelijk waar zou zijn wat u beweert, hoeft u er niet op te rekenen dat die man u vanmiddag belt. Want hij is bij ons niet bekend. Dus zal er iets anders aan de hand zijn. Dan zou ik maar hopen dat hij niets kwaads in de zin heeft.’

Als ik dat zeg, krimpt hij ineen en zie ik op zijn toch al zorgelijke gezicht de paniek.

‘O god!’ roept hij uit.

Het lijkt erop dat hij werkelijk in een shock raakt nu hij zich realiseert wat er gebeurd kan zijn.

‘Maar hoe kan hij dan weten dat u vandaag langs zou komen, zodat hij kon doen alsof hij uw plaatsvervanger was?’ kreunt hij.

Daar kan ik geen antwoord op geven en ik begin langzaam maar zeker te geloven dat hij de waarheid spreekt.

‘Ik zal vandaag nog geen apparatuur uitschakelen of andere maatregelen treffen,’ beloof ik. ‘Tenminste, als u me met de hand op uw hart belooft dat u daar geen misbruik van zult maken. Ik zal een onderzoek starten en kom morgen terug om te vertellen hoe we het verder gaan aanpakken. Maar als blijkt dat u me maar wat op de mouw hebt gespeld, weet ik u te vinden, wees daarvan overtuigd.’

‘Dank u, dank u wel,’ fluistert hij en hij grijpt mijn hand om hem te schudden. Maar ik gruw van handcontact, ruk vol afkeer mijn hand los en maak aanstalten om te vertrekken.

Als ik naar mijn auto loop en nog een keer omkijk om met een knikje afscheid van hem te nemen, zie ik dat er van zijn paniekaanval amper meer iets is te merken. Ik geloof zelfs dat ik een nauwelijks zichtbare glimlach op zijn gezicht zie verschijnen, maar dat hij, als hij mij ziet kijken, zijn mond weer snel verkrampt tot een strakke streep.

Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Misschien verbeeld ik het me.

Fragment 12


Hoofdstuk 5    Peter

We zijn het al snel eens over de plek waar Het Naakt moet komen te staan: tegen het stukje muur naast het voorraam. Daar komt het prachtig tot zijn recht, vooral doordat het daglicht dat door het voorraam de kamer binnenkomt, een subtiel strijklicht over het beeld werpt, waardoor het schaduw-lichtspel het in al haar wulpse vormen tot leven wekt.

Een ander voordeel is, dat het Naakt op die plek vanaf de straat niet zichtbaar is. Wel vanuit de achtertuin, maar daar komt nooit iemand. Bezoek ontvangen we nog maar zelden. Alleen Karin en Jasper komen nog geregeld langs. Mijn oud-collega’s zijn me vergeten. En sinds na mijn ontslag de laster en kwaadsprekerij over mijn persoon en over mijn opvattingen op internet niet meer te stuiten zijn, en zelfs op opruien beginnen te lijken, heeft ook Emma geen zin meer om eigen vrienden of collega’s uit te nodigen. Dus ik hoef niet bang te zijn dat het Naakt wordt ontdekt. Want dat zou bevestigen wat iedereen allang denkt te weten of vermoedt: dat ik vrouwen reduceer tot kunst- en seksobjecten, en hun schoonheid bezing in plaats van hen serieus te nemen. Maar ik blijf erbij dat het één het ander niet hoeft uit te sluiten. Ik zal me wat dat betreft nooit gewonnen geven.

In het verleden hadden groepen immigranten uit bepaalde regio’s nogal moeite met onze liberale opvattingen over vrouwen, over de manier waarop ze over straat gingen, en over hun rol en positie in de samenleving. Mede uit respect voor deze nieuwe landgenoten heeft dat vele jaren geleden geleid tot een cultuuromslag in de man-vrouwverhouding. Sluipenderwijs. Maar zo lang als ik leef zal ik weigeren me daarbij neer te leggen. Ik heb uit documentaires uit die tijd begrepen dat vrouwen die waren aangerand, nageroepen of nagefloten, werd verweten dat ze dat over zichzelf hadden afgeroepen door korte rokjes te dragen of schaamteloos met strakke truitjes of diepe decolletés over straat te lopen. Er werden ook vergelijkingen gemaakt: als er bij jou wordt ingebroken, zal de verzekering de schade niet dekken als je je huis niet deugdelijk had afgesloten. Datzelfde geldt voor vrouwen die er zó uitdagend bijlopen dat ze mannen bijna uitnodigen tot onzedelijk gedrag of onzedelijke opmerkingen. Dat soort argumenten werd ter vergoelijking van het wangedrag van bepaalde migrantenjongeren tegenover vrouwen opgevoerd door ruimdenkenden van het type dat we nu Bruggers zouden noemen. En daar werd vooral dankbaar gebruik van gemaakt door allochtone jongens die van huis uit niets gewend waren, en hun handen niet thuis konden houden als ze een vrouw tegenkwamen die zich niet had gehuld in allesbedekkende hobbezakken. Zij verweten vrouwen die zich luchtig of sexy kleedden, dat ze erbij liepen als hoeren. Dat ze dus niet raar moesten staan te kijken als ze ook werden behandeld als hoeren. En als deze jongeren werden afgerekend op hun wangedrag, kropen ze standaard in de rol van slachtoffer van institutionele discriminatie, etnische profilering en racisme. Zij moesten immers, vonden ze, worden beschouwd als volwaardige landgenoten, en eisten dat hun opvattingen, normen en waarden net zo serieus werden genomen als die van de autochtone bevolking. Cultuur is niet iets statisch, maar is altijd in ontwikkeling, beweerden ze. Want, zo praatten ze de toenmalige equivalenten van de huidige Bruggers na: kijk maar eens naar jullie eigen cultuur. Ook jullie cultuur is de uitkomst van steeds wisselende invloeden van binnenuit en van buitenaf. Als cultuur iets statisch zou zijn, zouden jullie destijds ook nooit excuses hebben aangeboden voor de slavenhandel die eeuwen geleden heeft bijgedragen aan jullie welvaart, en die jullie in het verre verleden blijkbaar wél normaal vonden. Jullie zouden dus eens moeten ophouden je eigen cultuur, en al die achterlijke en achterhaalde waarden en tradities die daar deel van uitmaken, te zien als iets onveranderlijks en ons eindelijk eens serieus moeten nemen.

Maar in plaats van daar tegenin te brengen dat we in dit land nu eenmaal hebben afgesproken dat je je huis behoorlijk op slot doet om inbrekers buiten de deur te houden, maar ook dat vrouwen met korte rokjes en een diep decolleté over straat mogen lopen als ze dat willen, zijn we gezwicht voor het begrip dat we in dit land altijd weer hebben voor andersdenkenden.

Ik zeg altijd maar: alle haat de wereld uit, te beginnen bij de zelfhaat.

Ik kan mijn ogen bijna niet afhouden van het beeld. Ik zie iets bekends in dat gezicht, maar ik kan het niet thuisbrengen. Waar heb ik dat mooie, lieve gezicht met die prachtige grote, amandelvormige ogen en die klassieke rechte neus eerder gezien?

Maar ik krijg geen gelegenheid om er lang bij stil te staan, want de oven meldt dat de taart die ik voor mezelf aan het bakken ben, klaar is en na tien minuten afkoelen kan worden gegeten. Ik heb, op aanwijzingen van de oven, alleen de benodigde ingrediënten hoeven in te voeren. Bij uitzondering gun ik mezelf vandaag een in alle opzichten maximaal gebruik van de gerobotiseerde en computergestuurde apparatuur in huis, zodat het net lijkt alsof ik op mijn verjaardag door iemand word verwend en in de watten word gelegd. Zelfs het afkoelen van de taart in de oven gebeurt geheel automatisch en mechanisch, zodat ik niet eens de oven open hoef te zetten. Maar ik ben ongeduldig. Het is een appeltaart. Die mag nog wel een beetje warm zijn als je hem eet. Het enige nadeel is, dat de stijfgeklopte slagroom die erop wordt gespoten zodra ik aangeef dat ik hem alvast wil aansnijden, door het nog warme gebak snel vloeibaar wordt. En dan blijkt weer dat ik niet gewend ben me alles uit handen te laten nemen. Als ik zeg dat ik de taart alvast wil aansnijden, krijg ik als reactie de vraag of ik wel zeker weet dat ik de taart niet automatisch in acht eenpersoonsporties wil laten snijden als hij voldoende is afgekoeld

‘Doe maar,’ antwoord ik.

De taart met slagroom wordt vervolgens na vijf minuten in acht eenpersoonsporties de oven uitgeschoven, netjes op vetvrije en keurig om elk stukje taart heen gevouwen witte papiertjes (cirkelvormig en met randen als kanten ruches). Ik val aan en ben onverzadigbaar. Want ik heb een weeïg gevoel in mijn maag, wat ik achteraf gezien ten onrechte heb aangezien voor een hongergevoel. Nadat ik in korte tijd de hele taart heb verorberd, blijkt dat het weeïge gevoel alleen maar erger is geworden en begin ik me misselijk te voelen.

Ik besluit een luchtje te gaan scheppen.

Na een half uur is de misselijkheid over en overweeg ik bij Insettonini een insectenburger te kopen voor bij de lunch. Die zal ik thuis weer opwarmen tegen de tijd dat ik trek begin te krijgen. Ik moet er nu nog even niet aan denken, maar ik weet zeker dat ik straks blij zal zijn dat ik een vooruitziende blik had. Dan doe ik alsof ik me laat verrassen en niet ikzelf, maar iemand anders een insectenburger voor me heeft bereid of gekocht. Nou, vooruit dan maar, voor mijn verjaardag.

Als ik bij Insettonini de insectenburger heb laten inpakken en op het punt sta weer richting huis te gaan, realiseer ik me dat Karin en Jasper hier dichtbij wonen. Ik kan wel even aanwippen bij de jonge vrouw in Karins atelier. Ik ben ervan overtuigd dat zij een ongeregistreerde asielzoeker is, die ondergedoken zit om niet te worden opgepakt en het land te worden uitgezet door een stel asielzoekersjagers. Zoals de knokploeg van Pablo. Het lijkt me nogal eenzaam zo in je eentje in een vreemde omgeving, dus ze kan wel wat gezelschap gebruiken. En ik ook wel. Emma moet vanavond nog tot zeven uur werken, dus zelf zit ik thuis ook maar in mijn eentje te kniezen. Ik bestel nog een insectenburger en laat die ook inpakken.

Ik verwacht dat de vrouw zal schrikken als ik onaangekondigd aan kom waaien en haar wellicht stoor bij haar bezigheden. Maar ze heeft me al zien aankomen en houdt zelf de deur al voor me open.

‘Bent u iets vergeten?’ vraagt ze.

Er gaat een schok door me heen. Ik herken die glimlach. Als ze ziet dat haar verschijning me van mijn stuk brengt en ik met mijn mond vol tanden sta, kijkt ze me vragend aan. Maar al snel verschijnt er weer een glimlach op haar gezicht. Diezelfde glimlach. 

Ik schud mijn hoofd.

‘Ik was toevallig in de buurt en dacht dat je wat gezelschap misschien wel op prijs zou stellen. Zo niet, dan moet je het zeggen, hoor.’

Ze reageert niet.

‘Wij vroegen ons vanochtend af of jij hier zit ondergedoken. En of je misschien een asielzoeker bent op de vlucht voor asielzoekersjagers.’

Ze zegt nog steeds niets.

‘Ik had met je te doen. Vandaar. Zoals ik al zei: ik was in de buurt. Maar als ik stoor, ben ik zo weer weg.’

‘Nee, natuurlijk niet. Kom binnen.’

Ze gebaart dat ik binnen mag komen.

‘Ik was aan het lezen. Ik zit de hele dag te lezen. Karin heeft me een kist vol boeken geleend. Boeiend allemaal, maar ik vind het fijn om af en toe iets anders te kunnen doen dan lezen, en vooral: met iemand te kunnen praten.’

Ze wijst me de stoel aan tafel tegenover haar, en gaat koffiezetten met een oud espressoapparaat.

‘Ik heb gelezen dat je in dit land koffie aanbiedt als je iemand op bezoek krijgt. Koffie?’      

‘Ja, graag.’

Ze laat het espressoapparaat het werk doen en komt tegenover me zitten. Ze kijkt me aan.

‘Je hebt gelijk. Ik ben een asielzoeker. En ik ben op de vlucht voor asielzoekersjagers. Karin heeft zich over mij ontfermd. Ik mag in haar atelier wonen totdat ik voldoende ben hersteld en aangesterkt om me bij het asielzoekerscentrum aan te melden en me te laten inschrijven. Karin vindt dat ik er de tijd voor moet nemen. Om bij te komen van wat me is overkomen. Maar ik denk dat ze overbezorgd is. Ik wil het liefst alles zo snel mogelijk afhandelen, want ik voel me niet op mijn gemak zolang ik nog geen verblijfsstatus heb, hoewel zij me heeft verzekerd dat ik hier veilig ben.’

‘Wat is jou dan overkomen?’ wil ik weten.

En dan vertelt ze haar verhaal. Over hoe ze haar ongeboren kindje is kwijtgeraakt.

Als ze klaar is, kan ik nauwelijks een woord uitbrengen en leg in plaats daarvan mijn hand op de hare als een gebaar van troost. Weer die glimlach, maar een droeve dit keer.

‘Maar ik mag nog van geluk spreken,’ relativeert ze haar lot. ‘De meeste anderen van mijn groep zijn inmiddels alweer thuis nadat ze in ons eigen land een gedwongen abortus en een sterilisatie hebben moeten ondergaan. Maar sommigen kunnen na hun ontslag uit de kliniek nergens heen, want die hebben huis noch haard meer en zijn al hun geld kwijt. Enkele vrouwen hebben zelfs bij hun familie geld moeten lenen om de reisleider te betalen voor de overtocht over zee en het vervoer over land. Daarnaast heeft hij iedereen een dure signaalneutralisator aangesmeerd. Die werkte niet eens, nou ja, die werkte wel, maar averechts. Want volgens mij zijn de asielzoekersjagers ons juist door die dingen op het spoor gekomen in plaats van dat ze ons hebben beschermd tegen de geavanceerde signaalontvangers waarover zijzelf beschikten.’

Ze denkt even na.

‘Ik heb zó met hen te doen. Dag en nacht, zelfs in mijn dromen, denk ik aan wat ze hebben moeten doormaken. Ik kan vooral die vreselijke beelden van die man niet uit mijn hoofd krijgen, die bullebak, de leider van die groep. Hij heeft een paar vrouwen die hun geboortechip hadden laten verwijderen, neergeschoten en achtergelaten in het bos. Voor de wolven. En toen een andere vrouw hem daarna aanviel en hem met een mes wilde neersteken, was hij haar te snel af en heeft haar uit wraak voor de ogen van de andere vrouwen verkracht. Als waarschuwing. Ik zeg het niet gauw, want ik ben normaal gesproken niet zo haatdragend, maar als ik die man ooit nog eens tegenkom, weet ik niet wat ik zal doen.’

Ze is weer even in gedachten verzonken.

‘Soms zit ik wel eens te dagdromen en dan stel ik me voor dat ik, zodra ik alles heb geregeld en me heb aangemeld bij het asielzoekerscentrum, op zoek ga naar andere vrouwen met een verblijfsstatus. Om samen met hen, namens al die vrouwen die het door toedoen van die man niet hebben gered, een plan te smeden om hem betaald te zetten voor wat hij heeft aangericht. Zodat hij nooit meer het lef zal hebben om vrouwen die de grens zijn overgestoken, ook maar een strobreed in de weg te leggen.’

Ik word een beetje bang voor haar als ik het haatvuur in haar ogen zie branden. Ik zou niet graag in zijn schoenen staan, mocht hij haar ooit tegenkomen. Zij lijkt mij een dame die weet wat ze wil en zich door niets of niemand laat tegenhouden. Tegelijkertijd besef ik dat ik hiermee misschien wel iemand ben tegengekomen die voor mij de kolen uit het vuur kan halen. Want ook ik heb nog een appeltje met hem te schillen.

‘Ik denk dat ik weet wie je bedoelt,’ zeg ik. ‘Het is inderdaad geen lieverdje. Maar ik wist niet dat hij tot zulke vreselijke praktijken in staat is. Verschrikkelijk.’

‘Als jij weet wie hij is, moeten we, zodra ik mijn verblijfsstatus heb, misschien maar eens met zijn tweeën om de tafel gaan zitten,’ stelt ze voor.

‘Ik weet het niet, hoor,’ zeg ik. ‘Ik ben niet zo’n held, want ik weet hoe hij iemand het leven zuur kan maken. Hij kan de hele wereld tegen je opzetten als hij dat wil. Ik heb al genoeg te lijden gehad onder zijn verdachtmakingen aan mijn adres op internet. Ik kan me nauwelijks meer in het openbaar vertonen.’

‘Wat heeft hij over jou dan allemaal op het internet gezet?’

Ik vertel haar hoe hij mijn leven tot een hel heeft gemaakt. En dat zelfs mijn eigen vrouw me niet meer vertrouwt, en niet weet of ze mij nu wél of niet moet geloven als ik beweer dat het filmpje dat Pablo over mij op internet heeft geplaatst, pure fake is.

Als ik ben uitgepraat, is het haar beurt om haar hand op de mijne te leggen. Ze kijkt me aan. De tranen die wellen in mijn ogen nu ik de kans krijg om er met iemand over te praten die echt met mij te doen heeft, blussen het haatvuur in haar ogen. Wat ervan overblijft, is een weldadige gloed van liefdevolle blikken.

Fragment 13

Om mijn verlegenheid te verbergen, leg ik het tasje van Insettonini met de beide insectenburgers voor me op tafel. Ik moet snel zijn, want ik was ervan uitgegaan dat ik de burger die ik voor haar had gekocht, alleen maar even zou afgeven en dan meteen door naar huis zou gaan. Dus ik had om het goedkoopste tasje gevraagd, een tasje van een uur.

Ik ben nog net op tijd en vraag haar om een bordje.

Ze kijkt me verbaasd aan, maar doet wat ik gevraagd heb.

Als ze het keukenkastje boven het aanrechtblok opent, zie ik dat ze van alle gemakken is voorzien. Dat had ik nooit achter Karin gezocht. Je hoort wel eens dat vrouwen met een nostalgisch verlangen naar een ongecompliceerd verleden, tuinhuisjes in hun tuin laten bouwen als een ouderwetse woman-cave. Maar dat ze die liever atelier noemen, uit een misplaatst soort gêne, of om niet de suggestie te wekken dat ze daarmee de mannen nabootsen die in een ver verleden ooit voor hun eigen vrouwen onderdoken in hun man-caves. Haar hele tuinhuis staat en hangt vol ongebruikte beitels, gutsen en ander gereedschap en een hele verzameling spiksplinternieuwe schilderspullen. Ik was er altijd van uitgegaan dat Karin zich serieus op de kunst had gestort. Maar blijkbaar had ze, net als al die andere vrouwen met hun ‘ateliers’, alleen een plekje nodig om zich af en toe even te kunnen afzonderen.

Ze zet het bordje voor me op tafel.

Ik leg er de beide insectenburgers en de begeleidende groentes op en zie dat het tasje al begint te verdampen.

‘Ik had er een voor mezelf en een voor jou gekocht. Die voor jou had ik alleen even willen afgeven. De mijne had ik straks thuis willen opeten. Maar het tasje is al bijna opgelost, dus ik kan hem niet meer meenemen. Jammer, ik had me erop verheugd. Wil jij er misschien twee? Of is dat te veel voor je?’

‘Wat aardig van je dat je aan mij hebt gedacht. Dank je wel. Maar ik denk dat twee wel een beetje te veel van het goede is. Wil je niet blijven lunchen?’

Mijn opzetje is nogal doorzichtig, maar het lukt. Ze zoekt er in haar onschuld niets achter.

Voor de schijn vraag ik of ze niet bang is dat Karin onverwachts thuiskomt en mij hier bij haar onderduikster betrapt. Maar ze stelt me gerust. Karin heeft haar vanochtend laten weten dat ze vandaag moet overwerken. Dus ze komt vanmiddag in ieder geval niet langs voor een praatje. Ik hoef me geen zorgen te maken.

‘Ze heeft me zelfs mijn avondeten al gebracht, dat ik alleen nog even hoef op te warmen in het combi-oventje, dus we hebben de hele middag voor onszelf. Je kunt om te beginnen blijven lunchen als je wilt. Ik zou het leuk vinden.’ 

‘Oké. Tenminste, als ik niet stoor,’ herhaal ik voor de zoveelste keer.

‘Natuurlijk niet. Ik vind het fijn dat je er bent. Het is lang geleden dat ik samen met iemand aan tafel heb gezeten, laat staan gegeten. Karin brengt me altijd de lekkerste dingen. Ze zegt dat er niets is waar je zo goed van opknapt als van lekker eten. Maar ze is telkens meteen weer weg, terwijl haar bezoekjes, al is het maar een kwartiertje per dag, het beste medicijn zijn om me mentaal weer wat op de been te helpen en mijn zelfvertrouwen terug te krijgen. Ze heeft altijd haast, of ze is bang dat haar man vragen gaat stellen als ze te lang wegblijft.’

‘Ik kan zo nu en dan wel even langskomen. Zou je dat leuk vinden? Ik zit toch maar in mijn eentje thuis. Emma, mijn vrouw, weet altijd heel precies wanneer Karin op pad is voor haar werk. Dan is de kust veilig, want haar man is sowieso bijna nooit thuis. Die werkt volgens mij elke dag van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.’

‘Dat zou ik erg op prijs stellen,’ zegt ze bijna fluisterend alsof ze niet al te enthousiast wil overkomen. Maar in haar ogen zie ik dat ze haar blijdschap bij het vooruitzicht nauwelijks kan verbergen.

‘Ik zag dat je vanochtend een insectenburger zat te eten,’ zeg ik om de aandacht af te leiden. ‘Dus ik ging er maar vanuit dat je er wel van houdt. Voor de zekerheid heb ik nu wel een andere variant voor je gekocht. Ik hoop dat je die ook lekker vindt.’

‘Vast wel. Ik zal ze meteen opwarmen.’

Ik verzwijg dat ik nog vol zit van de appeltaart, en knik.

‘Ik heb je nog niet eens naar je naam gevraagd,’ zeg ik. ‘Ik heet Peter. Hoe heet jij?’

‘Dalila.’

‘Wat een mooie naam. Leuk om kennis met je te maken.’

En dan kan ik het niet laten. Alsof ik vis naar haar felicitaties of haar medelijden omdat ik mijn verjaardag helemaal in mijn eentje moet vieren.

‘Ik ben vandaag jarig. Daarom had ik die insectenburger voor mezelf gekocht. En ik ben blij dat ik hem nu niet in mijn eentje op hoef te eten. Zo vier ik toch nog een beetje een verjaardagsfeestje.’

‘Ach ja, dat is waar ook. Dat had ik vanochtend al begrepen toen jullie je cadeau kwamen ophalen.’ En ze komt naar me toe en omhelst me. ‘Heel hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Ik wens je het allerbeste voor het komende jaar.’

Ze zoent me op beide wangen, zo teder dat ik het dons van de haartjes boven haar lippen op mijn huid voel. De plekken waar ze me gezoend heeft, gloeien nog lang na.

Zij loopt naar een kastje en haalt daar een houten beeldje uit.

‘Voor je verjaardag,’ zegt ze. ‘Zelf gemaakt. Karin heeft me aangemoedigd gebruik te maken van haar gereedschap. Ik had haar verteld dat ik thuis geregeld beeldjes sneed uit koeienbotten, en toen dat niet meer mocht, uit hout. Zij gebruikt haar gereedschap zelf nooit, zegt ze. Dus ze was blij dat ze mij er een plezier mee kon doen.’

Ze aarzelt even.

‘Ik heb het beeldje gesneden uit een stuk boomwortel dat ik heb gevonden in het bos hierachter. Stiekem maak ik daar, als het al bijna donker is, wel eens een klein wandelingetje om een luchtje te scheppen. Karin heeft me dat ten strengste verboden, maar ik word gek als ik niet elke dag even de natuur in kan. Het beeldje was eigenlijk bedoeld om het, als alles achter de rug is, bij het grafje van mijn kindje te begraven. Maar nu is het voor jou. Ik hoop dat je het mooi vindt.’

Ik ben te geroerd om iets te zeggen. Ik was al in de zevende hemel toen ik vanochtend van Emma het Naakt van Ricardo Omzicht voor mijn verjaardag kreeg. En nu Dalila mij dit zelfgemaakte kleinood geeft, dat eigenlijk was bedoeld voor het kindje dat ze nooit heeft gekregen, weet ik al helemaal niet meer waar ik het moet zoeken.

‘Het beeldje is geladen met mijn kracht,’ zegt Dalila. ‘Dat heb ik geleerd van een wijze oude vrouw die altijd in de bush heeft gewoond, maar die vanwege haar ouderdom bij haar kinderen in de stad is komen wonen, bij mij in de buurt, en die ik regelmatig bezocht. Ouderdom staat bij ons voor gestapelde wijsheid of gestapelde domheid. Wij geloven dat iemand die wijs is, steeds wijzer zal worden naarmate hij ouder wordt. En dat iemand die dom is, met het verstrijken van de jaren steeds dommer wordt. Deze vrouw was heel oud en heel wijs. Ze heeft haar leven lang beeldjes gesneden. Toen ik haar een van mijn eigen beeldjes liet zien, heeft ze me geleerd hoe je zo’n beeldje kunt laden met je eigen liefde en kracht. Je kunt het dan altijd bij je dragen, zodat het je, telkens als dat nodig is, een beetje van die eigen kracht kan teruggeven. Maar nog mooier is het als je het beeldje weggeeft aan iemand van wie je houdt of aan een vriend. Die kan dan op elk gewenst moment gebruik maken van die kracht en die liefde. En neem van mij aan dat het werkt. Degene die zo bevoorrecht is dat hij of zij van iemand zo’n beeldje heeft gekregen, blijkt telkens weer over veel meer kracht en moed te beschikken dan hij of zij ooit zonder dat beeldje heeft gehad. Denk daaraan als je in een situatie belandt waarbij je wel wat extra kracht of liefde kunt gebruiken. Weet dan dat ik jou via dit beeldje mijn kracht zal geven.’

Ik kijk haar aan en door mijn reactie, of liever gezegd het ontbreken daarvan, ziet ze dat ik te geëmotioneerd ben om nog een woord uit te brengen. Toch vind ik dat ik het uit moet spreken: dat ik er zó blij mee ben, zo ontzettend blij. Maar hoe ik ook mijn best doe, meer dan een stotterend ‘Wat fantastisch. En wat een eer!’ komt er niet uit mijn mond.

Ze begrijpt het, ik zie het aan haar blik. Ze wil me niet in verlegenheid brengen, zet het bordje met de insectenburgers in de magnetron en schenkt voor mij een beker koffie in.

Mijn verjaardagsfeestje.

Fragment 14

Hoofdstuk 6    Karin

Peter zal niet weten wat hem overkomt. Ik heb iedereen op het hart gedrukt precies om vijf uur voor de deur te staan om hem, als hij opendoet, met zijn allen toe te zingen. Ik heb hun gevraagd de cadeautjes, de flessen drank en de hapjes nog even in de auto’s te laten. Die brengen we pas naar binnen als…….


Nodigt deze feuilleton uit tot meer?

Voor informatie over het boek en de auteur en voor bestellingen, zie:

https://www.uitgeverij-hartklopper.nl/home/het-naakt/

Het boek is ook verkrijgbaar bij de on-line boekverkopers en bij uw boekhandel

Recensies:

https://www.hebban.nl/recensie/jnkingmapostmaboekenpearls76-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht

https://www.hebban.nl/recensie/trieneke02-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht

https://www.hebban.nl/recensie/inge-over-het-naakt-van-ricardo-omzicht


Reacties

Populaire posts van deze blog

Lucette op instagram (recensie van 'Het Naakt van Ricardo Omzicht')